KC 2012/103
- Datum uitspraak:
- 12/04/2012
- Artikel:
- 36, 37 Pbw, 3 Regeling geprivilegieerde post gedetineerden
- Samenvatting:
- De klacht is ertegen gericht dat geprivilegieerde post van klager is geopend. Daarnaast beklaagt klager zich erover dat brieven aan een persoon in Haarlem, heel laat zijn aangekomen bij de geadresseerde. Volgens de directeur is het poststuk van de Nationale Ombudsman niet verstuurd als geprivilegieerde post zoals beschreven in de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden en is de post derhalve niet beschouwd als geprivilegieerde post en geopend. Met betrekking tot het verstuurde, maar heel laat gearriveerde poststuk zijn aan de inrichtingszijde geen bijzonderheden gevonden. De voorzitter van de beklagcommissie oordeelt dat voor wat betreft het tweede onderdeel van de klacht, niet is vast te stellen waar de vertraging is ontstaan. De klacht wordt op dit onderdeel ongegrond verklaard. Voor wat betreft het eerste onderdeel heeft klager gesteld dat op de envelop duidelijk stond vermeld dat het post van de Nationale Ombudsman betrof. De directeur heeft dit niet weersproken. De brief had niet geopend mogen worden buiten de aanwezigheid van klager. De klacht wordt gegrond verklaard. Aan klager wordt geen tegemoetkoming toegekend.
- Uitspraak:
Uitspraak van de voorzitter van de beklagcommissie uit bovengenoemde Commissie van Toezicht op het klaagschrift van […], verder te noemen klager, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting […].
Het beklag en het verloop van de procedure
Het op 21 februari 2012 gedateerde klaagschrift van klager is op 23 februari 2012 ontvangen door het secretariaat van de Commissie van Toezicht bij P.I. […].
Op 17 maart 2012 heeft klager een gesprek gehad met de maandcommissaris. Dit gesprek heeft niet geleid tot intrekking van de klacht.
De directeur van de inrichting heeft met zijn brief van 1 maart 2012 inlichtingen verstrekt.
Klager en de directeur zijn ter zitting van 3 april 2012 in de gelegenheid gesteld hun standpunten mondeling toe te lichten.
De standpunten
Standpunt klager
Klager is in beklag gekomen, omdat zijn geprivilegieerde post is geopend. Aan klager is een brief van de Nationale Ombudsman open aangeboden. Brieven aan een persoon in Haarlem, verstuurd op 26 januari en op 9 februari, zijn tot op de datum van indiening van de klacht nog niet aangekomen bij de geadresseerde.
Ter zitting heeft klager toegelicht dat het klopt dat de post van de Nationale Ombudsman niet in een extra envelop verpakt was. Op de envelop was wel duidelijk te zien dat deze afkomstig was van de Nationale Ombudsman. Verder heeft klager aangevoerd dat zijn post wel erg vaak laat aankomt. Klager denkt dat het fout gaat in de postkamer.
Standpunt directeur
De directeur licht in zijn reactie toe dat het poststuk van de Nationale Ombudsman niet is verstuurd als geprivilegieerde post zoals beschreven in art. 3, eerste lid, van de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (Regeling). De in voornoemd artikel beschreven werkwijze is niet gehanteerd, met als resultaat dat de envelop door de postkamer niet is beschouwd als geprivilegieerde post. Met betrekking tot het verstuurde, maar niet gearriveerde, poststuk zijn aan inrichtingszijde geen bijzonderheden gevonden.
De directeur heeft ter zitting aangegeven dat het een periode niet goed ging in de postkamer, maar dat de werkwijze inmiddels is verbeterd. Wat betreft het openen van de geprivilegieerde post merkt de directeur op dat hij daarvoor extra aandacht zal vragen bij de postkamer.
Wettelijk kader
Art. 36, tweede lid, van de Pbw luidt als volgt:
De directeur is bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde.
Art, 37, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pbw luidt als volgt:
Artikel 36, derde en vierde lid, is niet van toepassing op brieven door de gedetineerde gericht aan of afkomstig van:
e. de Nationale Ombudsman.
Art. 3 van de Regeling luidt als volgt:
1. De afzender genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, doet zijn brief in een gesloten envelop en adresseert deze aan de gedetineerde. De afzender sluit de envelop af en voegt deze in een andere envelop en adresseert deze aan de directeur met het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender dient er zorg voor te dragen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven.
2. Indien de directeur het met het oog op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen noodzakelijk acht ook de binnenste envelop van de brief of het andere poststuk te openen, dient hij dit in het bijzijn van de gedetineerde te doen.
3. In het geval dat een envelop kennelijk afkomstig is van een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de wet, maar niet een dubbele envelop is gebruikt, wordt, indien de directeur het noodzakelijk oordeelt de envelop te openen, dezelfde procedure toegepast als vermeld in het tweede lid.
Overwegingen
Gelet op de artikelen 36, 37 en 60-68 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en art. 3 van de Regeling overweegt en beslist de voorzitter als volgt.
De klacht bestaat uit twee onderdelen. Beide onderdelen zien op de postverwerking. Enerzijds klaagt klager over het openen van aan hem gerichte post afkomstig van een geprivilegieerde instantie, te weten de Nationale Ombudsman. Anderzijds ziet de klacht op het niet aankomen van door klager verzonden post bij de geadresseerde.
Wat betreft het tweede onderdeel overweegt de voorzitter als volgt. Klager heeft post verzonden aan een geadresseerde in Haarlem. Ten tijde van het indienen van de klacht was de post nog niet aangekomen. Ter zitting heeft klager toegelicht dat de post inmiddels bij de geadresseerde in Haarlem is aangekomen, maar dat dit wel erg lang heeft geduurd.
Niet valt vast te stellen waar de vertraging in de verzending van klagers poststuk is ontstaan. Dit kan in de postkamer van de inrichting zijn geweest, maar ook daar buiten. Nu niet is vast te stellen waar de vertraging is ontstaan is tevens niet vast komen te staan of namens de directeur verwijtbaar is gehandeld. De klacht zal daarom op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.
Met betrekking tot het eerste onderdeel heeft de directeur gesteld dat de post is geopend, omdat deze door de verzendende instantie niet op de juiste wijze is verzonden. Een geprivilegieerde instantie hoort, gelet op art. 3, eerste lid, van de Regeling de envelop te sluiten, in een andere envelop te voegen en te adresseren aan de directeur met daarbij het verzoek de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. Wanneer een envelop op vorenstaande manier is verpakt mag deze slechts geopend worden in het bijzijn van de gedetineerde. Dit is echter, gelet op het derde lid van voornoemd artikel, ook het geval wanneer een envelop kennelijk afkomstig is van een instantie als genoemd in art. 37, eerste lid, van de Pbw. Dat in zo’n geval niet de in het eerste lid van art. 3 van de Regeling vermelde verpakkingswijze is gehanteerd maakt niet dat een envelop geopend mag worden terwijl de gedetineerde daarbij niet aanwezig is.
Klager heeft in zijn klaagschrift en ook ter zitting gesteld dat op de envelop van de Nationale Ombudsman duidelijk stond vermeld dat het post van de Nationale Ombudsman betrof. De directeur heeft dit niet weersproken. De brief was kennelijk afkomstig van de Nationale Ombudsman en had derhalve niet geopend mogen worden zonder dat klager daarbij aanwezig was. De klacht zal daarom op dit onderdeel gegrond worden verklaard. De voorzitter ziet geen aanleiding om een tegemoetkoming toe te kennen nu de directeur ter zitting heeft toegezegd het probleem bij de postkamer onder de aandacht te brengen en nu klager met zijn klacht vooral beoogde de situatie in de postkamer te verbeteren.
BESLISSING
Verklaart de klacht gegrond zonder toekenning van een tegemoetkoming.