KC 2014/007
- Datum uitspraak:
- 17/12/2013
- Artikel:
- 36 en 37 Pbw
- Uitspraak:
Beslissing van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij [..], op het klaagschrift van [..].
Het procesverloop
Klagers gemachtigde heeft op 31 juli 2013 een klaagschrift ingediend.
Op verzoek van de beklagcommissie heeft de directeur bij brief van 14 oktober 2013, op het klaagschrift gereageerd.
Klager en de directeur zijn op 25 november 2013 gehoord door de beklagcommissie. Klagers gemachtigde heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het geschil en de beoordeling daarvan
Klager beklaagt zich er over dat de inrichting heeft geweigerd zijn post, gericht aan een aantal advocatenkantoren te versturen, omdat deze post ongeopend was. Eveneens is door klagers afdelingshoofd geweigerd post van klager gericht aan zijn gemachtigde te versturen omdat er “onzin” op de enveloppe zou staan. Verder is klager medegedeeld dat alle post afkomstig van zijn raadsman – gericht aan klager – geopend moet worden. Tenslotte is gebleken dat klager een op 26 juli 2013 door zijn gemachtigde aan hem verstuurde brief nog altijd niet heeft ontvangen, terwijl aan klager geen schriftelijke mededeling is gedaan van het achterhouden van deze post. Gelet op het voorgaande heeft de directeur gehandeld in strijd met de artikelen 36, 37 en 58 van Penitentiaire beginselenwet (verder: Pbw), alsmede met de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden.
De directeur heeft in zijn reactie op het klaagschrift gesteld dat klager een vijftal brieven aan verschillende personen gelijktijdig heeft aangeleverd. De teksten op de buitenkant van de enveloppes waren van dien aard, dat de beveiliging in eerste aanleg niet door had dat het om advocatenpost ging. Om die reden is per abuis één van de vijf brieven geopend. Na de constatering dat het om advocatenpost ging, zijn de overige brieven niet geopend. Deze brieven zijn wel bij het afdelingshoofd onder de aandacht gebracht. Uit (adres)onderzoek door het afdelingshoofd is gebleken dat het om advocaten ging, waarvan één de raadsman van klager bleek te zijn. Deze brief is alsnog, ongeopend, verstuurd. De overige brieven zijn aan klager aangeboden en aan hem is gevraagd om brieven die niet gericht aan zijn eigen advocaat geopend aan te leveren. Daarnaast is klager verzocht om de teksten op de buitenkant (van de enveloppe) formeel te houden. Met betrekking tot de klacht over het niet ontvangen van advocatenpost, stelt de directeur zich op het standpunt dat deze post te allen tijde wordt uitgereikt aan gedetineerden.
De beklagcommissie overweegt als volgt.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
Het beklag betreft het een beslissing namens de directeur over eisers recht om te corresponderen met de buitenwereld.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Pbw heeft de gedetineerde, behoudens de krachtens het tweede tot en met het vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen.In het tweede lid is bepaald dat de directeur bevoegd is enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokken gedetineerde.
Op grond van het derde lid is het toezicht door de directeur op de inhoud van brieven en andere poststukken mogelijk.Ingevolge het vierde lid kan de directeur verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
- de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting
- de bescherming van de openbare orde of de veiligheid in de inrichting;
- de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
- de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
Op grond van artikel 37, eerste lid aanhef en onder i, van de Pbw is het bepaalde in artikel 36, derde en vierde lid, van de Pbw niet van toepassing is op brieven door de gedetineerde gericht aan of afkomstig van diens rechtsbijstandverlener.
In artikel 4, eerste lid, van de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden is ten aanzien van een gesloten envelop met een brief afkomstig van een gedetineerde, gericht aan een van de personen of instanties genoemd in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, bepaald dat de gedetineerde er zorg voor dient te dragen dat voor de directeur kenbaar is aan welke persoon in welke hoedanigheid, of aan welke instantie de envelop van de brief is gericht.
Voor zover het beklag ziet op het niet ontvangen van een brief van de raadsman, is van belang dat klager ter zitting heeft verklaard dat hij bedoelde brief inmiddels – met een vertraging van enkele weken – alsnog heeft ontvangen. Nu evenwel niet is vast te stellen waar de vertraging in de verzending van de betreffende brief is ontstaan, kan evenmin worden geconcludeerd dat de directeur op dit punt een verwijt valt te maken. De klacht wordt op dit onderdeel ongegrond verklaard.
Met betrekking tot de vijf brieven van klager gericht aan advocatenkantoren, heeft de directeur gesteld dat daarvan slechts één is gericht aan de bij de inrichting bekende raadsman van klager. De overige brieven vallen volgens de directeur daarom niet onder de reikwijdte van artikel 37, eerste lid aanhef en onder i, van de Pbw. Klager heeft ter zitting daarentegen onweersproken gesteld dat hij meerdere rechtsbijstandsverleners heeft, dat elk van de vijf brieven is gericht aan een rechtsbijstandverlener en dat de adressering op de enveloppen de aanduiding van de advocatenkantoren bevatte.
De beklagcommissie merkt in dit verband op dat artikel 37, eerste lid, aanhef en onder i, van de Pbw (“diens rechtsbijstandverlener”) niet uitsluit dat sprake is van meer dan één rechtsbijstandverlener. De omstandigheid dat in het geautomatiseerde registratiesysteem van de inrichting slechts één rechtsbijstandverlener van klager stond vermeld, laat verder onverlet dat ook correspondentie van andere rechtsbijstandsverleners onder de reikwijdte van artikel 37 van de Pbw valt. Weliswaar dient de gedetineerde er zorg voor te dragen dat voor de directeur kenbaar is aan welke persoon in welke hoedanigheid, of aan welke instantie de envelop van de brief is gericht en is het in dat verband van praktisch belang dateen rechtsbijstandverlener (vooraf) bij de inrichting bekend is, maar indien dat laatste niet het geval is, is dat niet van invloed op de rechten van de gedetineerde ten aanzien van geprivilegieerde post.
Dat er door klager teksten op de enveloppen zijn geschreven die zijn bestemd voor de secretaresses van de aangeschreven advocaten doet aan het vorenstaande niet af. Weliswaar moet worden betwijfeld of dergelijke openlijk zichtbare mededelingen als zodanig kunnen behoren tot het beschermde vertrouwelijke verkeer met de rechtsbijstandverlener, de directeur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de teksten op de envelop van dien aard waren dat één van de belangen genoemd in artikel 36, vierde lid, van de Pbw in het geding was.
Nu er gezien de adressering van de brieven van klager van uit moet worden gegaan dat het ging om geprivilegieerde post, had deze zonder verdere beperking moeten worden verzonden aan de geadresseerden. De blijkbaar gerezen twijfel hierover had de directeur kunnen wegnemen door navraag te doen bij klager en door voor zover nodig de adressering na te gaan, alvorens één van de gesloten enveloppen te openen buiten de aanwezigheid van klager. Door een en ander niet te doen heeft de directeur gehandeld in strijd met artikel 36 en 37 van de Pbw. Het beklag is daarom gegrond.
De beklagcommissie ziet geen reden om een tegemoetkoming toe te kennen, nu van te compenseren schade niet is gebleken.
De beslissingDe beklagcommissie verklaart de klacht gegrond.
Deze beslissing is gegeven op 17 december 2013 door mr. [..], voorzitter, [..] en [..], leden, in tegenwoordigheid van [..] als secretaris.