KC 2014/028
- Datum uitspraak:
- 20/05/2014
- Artikel:
- Circulaire Bezoek zonder toezicht voor gedetineerden
- Samenvatting:
- De beklagcommissie is althans van oordeel dat zich omstandigheden kunnen voordoen dat de directie redelijkerwijs niet zonder nadere belangenafweging (waarbij uiteraard ook de belangen van de P.I. betrokken moeten worden) een verzoek van gedetineerde kan afwijzen met een loutere verwijzing naar de Circulaire. De onderhavige beslissing bevat geen belangenafweging of overweging op dit punt. Gelet op vorenstaande zal de beklagcommissie het beklag van klager gegrond verklaren.
- Uitspraak:
De beklagcommissie heeft kennisgenomen van het klaagschrift van [klager], verblijvende in P.I. [...].
Het klaagschrift gedateerd op 25 maart 2014, is ingekomen op 2 april 2014. De beklagcommissie heeft kennisgenomen van het aanvullend klaagschrift van de raadvrouw van klager mr. [...], advocaat, gedateerd op 18 april 2014 en ingekomen op 22 april 2014.
De beklagcommissie heeft kennisgenomen van de stukken waaronder de schriftelijke reactie van de zijde van de directie van 11 april 2014.
Ter zitting van de beklagcommissie van 25 april 2014 zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw en, namens de directie, mr [...]. Ter zitting is door de raadsvrouw van klager een pleitnotitie overgelegd. Deze pleitnotitie zal aan deze uitspraak worden gehecht.
De inhoud van het beklag
Het klaagschrift heeft betrekking op het volgende onderwerp:
klager beklaagt zich over het feit dat bij beslissing van de directeur van 20 maart 2014 zijn verzoek tot het verkrijgen van Bezoek Zonder Toezicht (BZT) is afgewezen.
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Het onderwerp waarover wordt geklaagd, wordt aangemerkt als een beslissing waartegen krachtens artikel 60 van de Pbw beklag open staat, zodat klager in zoverre in zijn beklag kan worden ontvangen. Nu het beklag ook binnen de wettelijke termijn (uiterlijk op de zevende dag na de dag waarop klager bekend raakte met de beslissing waarover hij klaagt) is ingediend, is het beklag ontvankelijk.
Het standpunt van klager
Door en namens klager is, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de afwijzende beslissing van de directeur is genomen in strijd met hogere wet- en regelgeving. Verwezen wordt daarbij naar een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 9 juli 2013 met kenmerk 42615/06 (Varnas tegen Litouwen) en naar de regelgeving zoals opgenomen in De European Prison Rules. Klager heeft een verzoek tot BZT ingediend omdat hij – mede gelet op de lange periode van het voorarrest- door het gebrek aan geslachtsgemeenschap veel stress ervaart. Hij stelt dat zijn relatie met zijn echtgenote hierdoor verslechtert. Daarnaast willen hij en zijn echtgenote graag nog een kind. Klager is van mening dat de directeur enkel onder verwijzing naar algemene regelgeving – dus zonder concrete feiten of omstandigheden naar voren te brengen waaruit blijkt dat het weigeren van BZT noodzakelijk is in de specifieke situatie van klager- het verzoek van klager tot BZT heeft afgewezen.
Volgens klager heeft de directeur hiermee nagelaten een redelijke en objectieve rechtvaardiging te geven voor het verschil in behandeling van voorlopig gehechten en afgestraften. Bovendien zit klager reeds een jaar en zes weken in voorarrest en de inhoudelijk behandeling van de zaak in eerste aanleg zal niet voor oktober 2014 plaatsvinden. Dat betekent dat klager ruim anderhalf jaar geen geslachtsgemeenschap met zijn echtgenote kan hebben. Op die manier wordt het gezinsleven van klager dusdanig beperkt dat dit niet meer tot de normale beperkingen van het gevangenschap kan worden gerekend.
Ter zitting is hier verkort en zakelijk weergegeven nog aan toegevoegd dat de reden dat BZT alleen mogelijk is in een normaal beveiligde gevangenis, niets te maken heeft met het verschil tussen voorlopig gehechten en afgestrafen, maar met enerzijds met de veiligheidsrisico’s die een rol spelen in uitgebreid of extra beveiligde inrichtingen en anderzijds de mogelijkheden die gedetineerden in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting buiten de regeling van BZT al hebben om ongecontroleerd contact met relaties te onderhouden.
De inrichting heeft al veel langer dan drie maanden de tijd gehad om inzicht te krijgen in het gedrag van klager en de wijze waarop zijn contacten met de buitenwereld verlopen. Klager zit al geruime tijd in voorlopige hechtenis en is al een aantal keren bezocht door zijn echtgenote. Klager is van mening dat hij zich voor het onderwerp van onderhavige klacht bevindt in een voldoende vergelijkbare situatie als degenen die gedetineerd zitten na strafrechtelijke veroordeling. Een onderscheid enkel op basis van de fase van detentie is volgens klager dus niet gerechtvaardigd.Het standpunt van de directie
De directie persisteert bij haar standpunt zoals vermeld in haar verweer van 11 april 2014 en stelt dat de inhoud van de circulaire van 8 september 2000 geen punt is van discussie. Aan deze regelgeving dient een inrichting zich te houden. De uitspraak van het EHRM inzake Varnas tegen Litouwen is bekend. Dit was echter een specifieke situatie. Daarnaast heeft klager, anders dan in voornoemde uitspraak, wel recht op één uur per week bezoek in een bezoekerszaal. Het toekennen van BZT heeft niets te maken met eventuele veiligheidsrisico’s maar is een faciliteit waarvoor klager op grond van staand beleid en voornoemde de regelgeving nog niet in aanmerking komt.
De beklagcommissie overweegt als volgt.
Uit de toelichting bij de Circulaire “Bezoek zonder toezicht voor gedetineerden” van 8 september 2000 volgt:
Artikel 1Gedetineerden verblijvend in een normaal beveiligde gevangenis komen voor bezoek zonder toezicht in aanmerking, ongeacht of de gedetineerde ingevolge van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (nummer 733726/98/DJI) voor algemeen verlof in aanmerking komt. Vanwege de veiligheidsrisico's die aan het bezoek zonder toezicht verbonden zijn, komen gedetineerden verblijvend in een uitgebreid of extra beveiligde inrichting niet in aanmerking voor bezoek zonder toezicht. Gedetineerden die in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting verblijven, hebben in het kader van het regimair verlof verdergaande mogelijkheden om ongecontroleerd contact met relaties te onderhouden en komen op grond daarvan niet meer in aanmerking voor bezoek zonder toezicht.
Artikel 2
Om een reële inschatting te kunnen maken van het veiligheidsrisico dat aan het bezoek zonder toezicht verbonden is, is het noodzakelijk dat de inrichting inzicht heeft in het gedrag van de gedetineerde en de wijze waarop zijn contacten met de buitenwereld verlopen. Derhalve dient een gedetineerde gedurende een aaneengesloten periode van drie maanden in één of meerdere normaal beveiligde gevangenissen te verblijven, alvorens hij in aanmerking komt voor bezoek zonder toezicht.
Een overplaatsing van de gedetineerde van een normaal beveiligde gevangenis naar een andere normaal beveiligde gevangenis heeft geen invloed op de gestelde termijn. In dat geval kan de directeur van de inrichting alwaar betrokkene wordt geplaatst de veiligheidsrisico's inschatten aan de hand van informatie van de inrichting van herkomst over betrokkene en eventuele ervaringen met het bezoek zonder toezicht.
Voorts verwijst de directie naar een uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 29 oktober 2013 met kenmerk 13/2012/GA. Waarin de RSJ heeft overwogen dat op grond van die Circulaire van 8 september 2000 gedetineerden die verblijven in een huis van bewaring in beginsel niet in aanmerking komen voor BZT.
Namens klager wordt dienaangaande verwezen naar de uitspraak van het EHRM van 9 juli 2013 met kenmerk 42615/06 en gesteld dat de beslissing van de directeur in strijd is met hogere wet- en/of regelgeving omdat een onderscheid enkel op basis van de fase van detentie niet gerechtvaardigd is. De beklagcommissie is bekend met de uitspraak van het EHRM. Deze uitspraak ziet evenwel op een andere situatie en kan niet één op één van toepassing worden verklaard op onderhavige klacht, temeer ook omdat anders dan in de zaak van Varnas tegen Litouwen klager wel wekelijks recht heeft op één uur bezoek in een bezoekerszaal. Evenwel merkt de beklagcommissie op dat uit het verweer van de P.I. [...] blijkt dat gedetineerden verblijvende in een HvB regime “in beginsel” niet in aanmerking komen voor een BZT. Hieruit volgt naar het oordeel van de beklagcommissie dat de directeur ten aanzien van het toekennen van BZT voor zichzelf enige beleidsvrijheid ziet.
Uit de Circulaire blijkt niet van een verbod aan een HvB dat over de hier bedoelde voorziening beschikt om een gedetineerde die gedurende zeer lange tijd in een HvB-regime verblijft gelegenheid te geven voor BZT. Ook bij personen die zeer lange tijd in een HvB-regime verblijven, kunnen de achterliggende overwegingen om BZT toe te staan na verloop van tijd een legitieme rol gaan spelen. De beklagcommissie is althans van oordeel dat zich omstandigheden kunnen voordoen dat de directie redelijkerwijs niet zonder nadere belangenafweging (waarbij uiteraard ook de belangen van de P.I. betrokken moeten worden) een verzoek van gedetineerde kan afwijzen met een loutere verwijzing naar de Circulaire.
De onderhavige beslissing bevat geen belangenafweging of overweging op dit punt. Gelet op vorenstaande zal de beklagcommissie het beklag van klager gegrond verklaren. De beslissing van de directeur van 20 maart 2014 vernietigen en de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met daarin opgenomen een overweging waaruit volgt hoe de inrichting omgaat met gedetineerden die gedurende een lange tijd in het HvB verblijven.BESLISSING
De beklagcommissie:
verklaart het beklag gegrond;
vernietigd de beslissing van de directeur van 20 maart 2014 en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met in achtneming van haar uitspraak;
bepaalt dat de beslissing van de beklagcommissie op het beklag aan klager en directie schriftelijk zal worden toegezonden.