Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2008/009

Datum uitspraak:
01/01/2007
Artikel:
7 lid 2 Bvt, 35 lid 3 Bvt
Samenvatting:
Klager beklaagt zich over een opgelegde postmaatregel op basis van art. 35 lid 3 Bvt. Klager onderhoudt intensief contact met penvriendinnen. Klager heeft een tbs-maatregel opgelegd gekregen in verband met een zedendelict. Klager geeft geen openheid van zaken en staat de inrichting niet toe contact op te nemen met zijn penvriendinnen. Postmaatregel aldus noodzakelijk ter bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen. Postmaatregel niet onredelijk of onbillijk. Klacht ongegrond.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ […], LOCATIE […].

De beklagcommissie heeft kennis genomen van het op 18 september 2007 bij het secretariaat ingekomen klaagschrift d.d. 14 september 2007 van:

[…], verder te noemen klager.

De directeur heeft schriftelijk gereageerd bij brief d.d. 19 oktober 2007. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen.

Het klaagschrift is behandeld ter zitting van 25 oktober 2007 in het bijzijn van klager, […], advocaat te Amsterdam, […], hoofd therapeutisch milieu, en […], juridisch medewerker.

Standpunt klager
Klager stelt in zijn klaagschrift dat hem op 13 september 2007 een postmaatregel is opgelegd. Klager geeft aan op 24 juli 2007 vanuit […] overgeplaatst te zijn naar […]. Klager geeft aan dat hij al geruime tijd met een drietal vrouwen schrijft. Op 6 september 2007 heeft klager een, aan een penvriendin gerichte, met plakband verstevigde envelop in de brievenbus gedaan. Door de maatschappelijk werkster werd klager op 11 september 2007 aangesproken op voornoemde, met plakband verstevigde, envelop. Klager geeft aan dat de maatschappelijk werkster mededeelde dat de envelop met de daarin ingesloten brief niet eerder zou worden verzonden, dan dat klager inzicht had gegeven in de inhoud van de ingesloten brief. Vervolgens heeft klager de betreffende brief laten lezen, aangezien hij niets te verbergen zei te hebben en om zijn goede wil te tonen. Deze envelop is nadien op de post gegaan. Klager geeft aan dat de maatschappelijk werkster hem aan het eind van hetzelfde gesprek heeft medegedeeld dat aan hem een postmaatregel zou worden opgelegd. Op 13 september 2007 wilde de maatschappelijk werkster klager wederom spreken, in het bijzijn van de coördinerend sociotherapeut. In dit gesprek werd aan klager toestemming gevraagd om telefonisch contact op te nemen met klagers penvriendinnen. Klager stelt in dat gesprek te hebben aangegeven dat hij daarover wilde nadenken en dat hij daarvoor vooralsnog geen toestemming heeft gegeven. Op dezelfde avond, te weten 13 september 2007, werd aan klager de postmaatregel uitgereikt.

Ten aanzien van de opgelegde postmaatregel merkt klager het volgende op. Hij heeft de enveloppen met plakband verstevigd, omdat hij wilde voorkomen dat de enveloppen tijdens de verzending zouden openscheuren. Hierbij merkt klager op dat een andere brief, waarvan de envelop niet met plakband was verstevigd, wel is verzonden. Daarnaast merkt klager op dat zijn penvriendinnen niet tot zijn netwerk behoren, daar hij slechts met hen schrijft en geen enkel telefonisch en/ of persoonlijk contact met hen onderhoudt. Ten aanzien van de opmerkingen van de inrichting dat de penvriendinnen minderjarig waren toen het contact is aangegaan, merkt klager op dat de penvriendinnen inmiddels 24 en 29 jaar oud zijn. Tot slot geeft klager in zijn klaagschrift aan dat hij niet wil dat de inrichting in contact treedt met zijn penvriendinnen.

Voorts heeft klagers raadsvrouwe ter zitting aanvullend aangevoerd dat in artikel 35, derde lid, Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) is bepaald dat het opleggen van een postmaatregel een bevoegdheid van het hoofd van de inrichting is, een bevoegdheid die niet kan worden gedelegeerd. Klagers postmaatregel is ondertekend door het afdelingshoofd en niet door het hoofd van de inrichting. Het opleggen van de postmaatregel is geen te delegeren bevoegdheid. Ter zitting heeft klagers raadsvrouwe voorts aangevoerd dat de grondslag van de postmaatregel, ‘de bescherming van de maatschappij tegen uw gevaarlijkheid voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen’, niet voldoende is onderbouwd. In […] had klager de vrijheid om brieven te versturen, als hij het hoe en wat van de brieven aangaf. De raadsvrouwe van klager wijst er in dit verband op dat er in […] een ander beleid wordt gevoerd. Voorts merkt zij op dat zij verwacht dat niet iedere verpleegde die schrijft een postmaatregel krijgt opgelegd, en dat zedendelinquenten daarin wellicht een aparte categorie vormen. Tot slot voert de raadsvrouwe van klager aan dat er door de directie geen argumenten zijn aangedragen, op grond waarvan het begrijpelijk is dat de kliniek inzicht wil verkrijgen in de inhoud van de post van klager.

Standpunt inrichting
De directie heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de beslissing tot oplegging van de postmaatregel noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen (artikel 35, derde lid, Bvt). De directie voert hiertoe het volgende aan. Voorafgaand aan de beslissing tot het opleggen van de postmaatregel heeft klager regelmatig dikke poststukken verstuurd aan zijn penvriendinnen. Met deze penvriendinnen correspondeert klager weliswaar al sinds geruime tijd voor zijn veroordeling, maar bij aanvang van dit contact waren deze penvriendinnen nog minderjarig. De directie geeft aan het noodzakelijk te vinden om, mede in het licht van de delicten waarvoor klager ter beschikking is gesteld en de behandeling van klager, zicht te hebben op de aard van het contact c.q. relatie en op de inhoud van de correspondentie met deze vrouwen. De directie voert hiertoe aan dat klager zelf weinig loslaat over zijn correspondentie en dat het uitoefenen van toezicht de enige mogelijkheid is om inzicht te krijgen in klagers correspondentie. Daarnaast geeft de directie aan dat de brieven aan of van klagers penvriendinnen altijd worden verstuurd of ontvangen via zijn moeder, derhalve is het noodzakelijk alle poststukken te controleren nu niet duidelijk is wat de werkelijke bestemming of herkomst van de poststukken is.

Voorts voert de directie aan dat klager in […] diverse malen een postmaatregel heeft opgelegd gekregen. Ter zitting heeft de directie opgemerkt dat de oplegging van de postmaatregelen is gebleken uit het behandelplan van […] oktober […] van De […]. Ten tijde van zijn verblijf in […] probeerde klager in contact te komen met slachtoffers en verschafte verkeerde informatie aan zijn penvriendinnen. Verder voert de directie aan dat de inrichting belang hecht aan inzicht in het contact c.q. relatie met de penvriendinnen, gelet op de intensiviteit waarmee klager schrijft met betrekking tot het belang daarvan voor het netwerk van klager. De directie heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat niet iedere verpleegde die schrijft een postmaatregel krijgt opgelegd. Dit kan per patiënt in het kader van zijn behandeling worden bepaald. De postmaatregel is opgelegd om meer inzicht te verkrijgen in klagers contacten buiten de inrichting. De directie merkt op dat wanneer duidelijk is hoe de correspondentie tussen klager en zijn penvriendinnen verloopt, beoordeeld kan worden of de postmaatregel kan worden opgeheven. Hiervoor is instemming van klager nodig. De directie bevestigt desgevraagd dat de inrichting geen contact opneemt met klagers penvriendinnen zonder klager daarin te kennen. Op 11 oktober 2007 is de postmaatregel met vier weken verlengd.

De beoordeling
Op grond van artikel 35, derde lid, van de Bvt is het hoofd van de inrichting bevoegd om de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor de verpleegde telkens voor een periode van ten hoogste vier weken toezicht uit te oefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op één van de volgende belangen: a. de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen; b. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting; c. de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde; d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven; e. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden de uitoefening van een bij of krachtens deze wet gestelde bevoegdheid of de naleving van een bij of krachtens deze wet gestelde plicht, met uitzondering van de bevoegdheden en plichten genoemd in het eerste, vierde of vijfde lid, overdragen aan personeelsleden of medewerkers.

Met betrekking tot de stelling van klagers raadsvrouwe ter zitting ten aanzien van de onbevoegd opgelegde postmaatregel, overweegt de beklagcommissie het volgende. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting voor verpleging ter beschikking gestelden de uitoefening van een bij of krachtens deze wet gestelde bevoegdheid of de naleving van een bij of krachtens deze wet gestelde plicht, met uitzondering van de bevoegdheid en plichten genoemd in het eerste, vierde of vijfde lid, overdragen aan personeelsleden of medewerkers. Daar het opleggen van een postmaatregel niet valt onder de voorbehouden bevoegdheid en plichten genoemd in het eerste, vierde of vijfde lid van voornoemd artikel, is het opleggen van een postmaatregel een delegeerbare bevoegdheid. De bevoegdheid tot het opleggen van de postmaatregel, is daadwerkelijk aan het afdelingshoofd gedelegeerd en de maatregel is derhalve bevoegd opgelegd.

Voorts overweegt de beklagcommissie dat tot het uitoefenen van inhoudelijke brief en/ of post controle is besloten met in achtneming van de beperkingsgrond van artikel 35, derde lid onder a, Bvt, te weten het belang van de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen. Gelet op de omstandigheden dat klager een tbs-maatregel opgelegd heeft gekregen in verband met een zedendelict, dat hij een intensief contact onderhoudt met penvriendinnen, dat de kliniek waar klager nog maar sinds kort verblijft hem nog in onvoldoende mate kent terwijl klager weigert opening van zaken te geven, in het bijzonder dat hij de kliniek niet toestaat contact op te nemen met de desbetreffende penvriendinnen om de aard van die contacten na te gaan, is de beklagcommissie van oordeel dat de door klager bestreden postmaatregel niet onredelijk of onbillijk is opgelegd. Daaraan doet niet af dat klager, naar hij heeft gesteld, in […] meer vrijheid had om te corresponderen met deze penvriendinnen. Overigens heeft klager ook in die inrichting meermalen een postmaatregel opgelegd gekregen, naar klager ter zitting zelf heeft verklaard eenmaal voor de duur van 15 maanden.

De beklagcommissie zal op grond van het vorenstaande het klaagschrift ongegrond verklaren.

BESLISSING
De beklagcommissie verklaart het klaagschrift ongegrond.

Aldus gegeven op 1 januari 2007 door […] (wnd. voorzitter beklagcommissie), […]en […] (leden), bijgestaan door […], secretaris.