Wetgeving Jeugd
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 7
1. Bij elke inrichting dan wel afdeling wordt door Onze Minister een commissie van toezicht ingesteld.
2. De commissie van toezicht heeft tot taak:
a. toezicht te houden op de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming in de inrichting of afdeling;
b. kennis te nemen van door de jeugdigen, ouders of voogd, stiefouder of pleegouders, naar voren gebrachte grieven en ter zake te bemiddelen;
c. zorg te dragen voor de behandeling van klaagschriften ingevolge hoofdstuk XIII;
d. aan Onze Minister, de Raad en de directeur advies en inlichtingen te geven omtrent het onder a gestelde.
3. Indien het advies of de inlichtingen een particuliere inrichting betreffen en zijn bestemd voor Onze Minister of de Raad, voegt de commissie de desbetreffende opmerkingen van het betrokken bestuur daarbij, tenzij naar het oordeel van Onze Minister, de Raad of de commissie bijzondere spoed geboden is dan wel het bestuur zijn opmerkingen naar het oordeel van de commissie niet binnen een redelijke termijn op schrift heeft gesteld.
4. De commissie van toezicht stelt zich door persoonlijk contact met de jeugdigen regelmatig op de hoogte van onder hen levende wensen en gevoelens. Bij toerbeurt treedt één van haar leden hiertoe op als maandcommissaris. De maandcommissaris vervult tevens de taken van de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 1, onder z van de Wet op de jeugdzorg.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie, de benoeming en het ontslag van haar leden alsmede over de werkzaamheden van de maandcommissaris.
Artikel 7a
1. Onze Minister houdt toezicht op het verblijf van personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel in een inrichting plaatsvindt.
2. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter zake dienende inlichtingen verstrekt en zij hebben te allen tijde toegang tot een zodanige inrichting. Zij zijn, onder verplichting van geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op personen als bedoeld in het eerste lid betrekking hebbende stukken in te zien.
3. Onze Minister stelt regels omtrent het houden van aantekeningen als bedoeld in artikel 77t, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht en omtrent het houden van aantekeningen van andere belangrijke voorvallen ten tijde van het verblijf in de inrichting. Onze Minister kan daartoe een model vaststellen.
Artikel 64
1. De jeugdige heeft het recht zich, mondeling of schriftelijk, tot de maandcommissaris, bedoeld in artikel 7, vierde lid, te wenden met het verzoek te bemiddelen terzake van een grief omtrent de wijze waarop de directeur zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen of een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht heeft betracht. Een gedraging van een personeelslid of medewerker van de inrichting jegens de jeugdige wordt met het oog op de toepassing van deze bepaling als een gedraging van de directeur aangemerkt.
2. Indien de grief een beslissing betreft waartegen beklag openstaat, dient dit verzoek uiterlijk op de zevende dag na die waarop de jeugdige kennis heeft gekregen van die beslissing te worden ingediend.
3. De maandcommissaris streeft ernaar binnen zes weken een voor partijen aanvaardbare oplossing te bereiken.
4. De maandcommissaris stelt de jeugdige en de directeur in de gelegenheid, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt mondeling toe te lichten. Indien de jeugdige de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de maandcommissaris zorg voor de bijstand van een tolk.
5. Hij legt de resultaten van de bemiddeling neer in een schriftelijke mededeling en zendt een gedagtekend afschrift daarvan aan de directeur en de jeugdige. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend. Indien de jeugdige de Nederlandse taal niet voldoende begrijpt, draagt de maandcommissaris zorg voor een vertaling van de mededeling. In de gevallen, bedoeld in artikel 65, wordt de jeugdige gewezen op de mogelijkheid van beklag en de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan.
6. De directeur deelt, binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het vijfde lid, de jeugdige alsmede de commissie van toezicht mede of hij het oordeel van de maandcommissaris over de grief deelt en of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja welke.
7. Tegen de beslissing, bedoeld in het zesde lid, kan de jeugdige een klacht indienen bij de beklagcommissie. In dat geval is het bepaalde in artikel 68, vierde lid, niet van toepassing.
8. De ouders of voogd, stiefouder of pleegouders hebben het recht als bedoeld in het eerste lid ter zake van een grief omtrent de wijze waarop de directeur zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hen heeft gedragen. Het eerste en derde tot en met zevende lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 65
1. Een jeugdige kan bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing betreffende:
a. de weigering op het verzoek tot deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, zesde lid, alsmede de beëindiging van de deelname aan een scholings- en trainingsprogramma, bedoeld in artikel 3, vijfde lid;
b. de weigering of de intrekking van de toestemming om een kind in de inrichting onder te brengen, bedoeld in artikel 16;
c. de voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg, bedoeld in artikel 22a, derde lid, op een afdeling voor intensieve behandeling, bedoeld in artikel 22b, derde lid, of een individuele trajectafdeling, bedoeld in artikel 22c, vijfde lid;
d. de uitsluiting van het verblijf in de groep of van deelname aan activiteiten en de verlenging daarvan, bedoeld in artikel 23, derde lid, en 24, eerste lid, aanhef en onder a of b, onderscheidenlijk artikel 23, vierde lid en 24, tweede lid, alsmede verlenging van de uitsluiting van verblijf in de groep, bedoeld in artikel 23, tweede lid;
e. de plaatsing in afzondering en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 25, eerste lid, op de grond van artikel 24, eerste lid, onder a of b, onderscheidenlijk artikel 25, derde lid, en de toepassing van artikel 26;
f. de tijdelijke plaatsing en de verlenging hiervan, bedoeld in artikel 27, eerste onderscheidenlijk derde lid;
g. de beperking en de intrekking van verlof, bedoeld in de artikelen 29, tweede lid, 30, derde en vierde lid;
h. het onderzoek in het lichaam, bedoeld in artikel 36, eerste lid;
i. het gedogen van een geneeskundige handeling, bedoeld in artikel 37;
j. de bevestiging door mechanische middelen, bedoeld in artikel 38, eerste lid;
k. de oplegging van een disciplinaire straf, bedoeld in artikel 55 en de toepassing van de artikelen 56 en 57, derde lid;
l. de observatie door middel van een camera, bedoeld in de artikelen 25a, eerste lid, en 55a, eerste lid;
m. enige andere beslissing die een beperking inhoudt van een recht dat de jeugdige op grond van een bij of krachtens deze wet of een een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt.
2. Met een beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.
3. De directeur draagt zorg dat een jeugdige die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
Artikel 66
1. De jeugdige doet beklag door de indiening van een klaagschrift bij de beklagcommissie bij de inrichting waar de beslissing waarover hij klaagt is genomen.
2. De indiening van het klaagschrift kan door tussenkomst van de directeur van de inrichting waar de jeugdige verblijft geschieden. De directeur draagt in dat geval zorg dat het klaagschrift, of, indien het klaagschrift zich in een envelop bevindt, de envelop van een dagtekening wordt voorzien, welke geldt als dag van indiening.
3. Het klaagschrift vermeldt zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover wordt geklaagd en de redenen van het beklag.
4. De beklagcommissie stelt de maandcommissaris onverwijld op de hoogte van de klacht en doet hem deze onverwijld in een gesloten enveloppe toekomen. Indien de indiening van het klaagschrift heeft plaatsgevonden door tussenkomst van de directeur, dan stelt deze de maandcommissaris onverwijld op de hoogte van de klacht en doet deze toekomen aan de maandcommissaris.
5. De maandcommissaris onderzoekt of terzake het onderwerp van de klacht tussen de jeugdige en de directeur kan worden bemiddeld. Artikel 64, derde tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Indien de jeugdige de Nederlandse taal niet voldoende beheerst kan hij het klaagschrift in een andere taal indienen. De voorzitter van de beklagcommissie kan bepalen dat het klaagschrift in de Nederlandse taal wordt vertaald. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
7. Het klaagschrift wordt uiterlijk op de zevende dag na die waarop de jeugdige kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de jeugdige in verzuim is geweest.
8. Indien de jeugdige een verzoek tot bemiddeling heeft gedaan, wordt, in afwijking van het zevende lid, het klaagschrift ingediend uiterlijk op de zevende dag na die waarop de jeugdige de schriftelijke mededeling van bevindingen van de maandcommissaris heeft ontvangen. Het indienen van een verzoek tot bemiddeling, stuit de in het vorige lid genoemde termijn voor het indienen van een klaagschrift.
Artikel 67
1. Het klaagschrift wordt behandeld door een door de commissie van toezicht uit haar midden benoemde beklagcommissie, bestaande uit drie leden, die wordt bijgestaan door een secretaris. Een lid van de commissie van toezicht neemt geen deel aan de behandeling van het klaagschrift, indien hij heeft bemiddeld ter zake van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft of daarmee op enige andere wijze bemoeienis heeft gehad.
2. De voorzitter dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie kan, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, het klaagschrift enkelvoudig afdoen, met dien verstande dat hij tevens de bevoegdheden bezit die aan de voorzitter van de voltallige beklagcommissie toekomen.
3. De voorzitter, dan wel het door hem aangewezen lid, bedoeld in het tweede lid, kan de behandeling te allen tijde verwijzen naar de voltallige beklagcommissie.
4. De behandeling van het klaagschrift vindt niet in het openbaar plaats, behoudens ingeval de beklagcommissie van oordeel is dat de niet openbare behandeling niet verenigbaar is met enige een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag.
Artikel 68
1. De secretaris van de beklagcommissie zendt de directeur een afschrift van het klaagschrift toe.
2. De directeur geeft dienaangaande desgevraagd zo spoedig mogelijk schriftelijk de nodige inlichtingen aan de beklagcommissie. Hij voegt daaraan de opmerkingen toe, waartoe het klaagschrift hem overigens aanleiding geeft.
3. Aan de klager geeft de secretaris van de beklagcommissie schriftelijk kennis van de inhoud van deze inlichtingen en opmerkingen.
4. Indien de commissie van toezicht omtrent de beslissing waarover wordt geklaagd heeft bemiddeld en zij haar bevindingen schriftelijk aan de klager en de directeur mede heeft gedeeld, voegt de secretaris van de beklagcommissie de bevindingen bij de processtukken.
Artikel 69
1. De beklagcommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid omtrent het klaagschrift mondeling opmerkingen te maken, tenzij zij het beklag aanstonds kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht.
2. De klager en de directeur kunnen de voorzitter van de beklagcommissie de vragen opgeven die zij aan elkaar gesteld wensen te zien.
3. De beklagcommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de beklagcommissie aan de klager onderscheidenlijk de directeur mondeling medegedeeld.
4. De beklagcommissie kan ook bij andere personen mondeling of schriftelijk inlichtingen inwinnen. Indien mondeling inlichtingen worden ingewonnen, zijn het tweede en derde lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 70
1. De klager heeft het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Indien aan de klager een advocaat is toegevoegd, geschieden diens beloning en de vergoeding van de door hem gemaakte kosten volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
2. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst, draagt de voorzitter zorg voor de bijstand van een tolk. De beloning en de vergoeding van de door de tolk gemaakte kosten geschieden volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
3. Tijdens de beklagprocedure staat de beklagcommissie aan de klager op diens verzoek toe van de gedingstukken kennis te nemen.
4. Indien de klager elders verblijft, kunnen de opmerkingen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, op verzoek van de beklagcommissie ten overstaan van een lid van een andere beklagcommissie worden gemaakt.
5. Van het horen van de betrokkenen maakt de secretaris een schriftelijk verslag, dat door de voorzitter en de secretaris wordt ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt de reden daarvan in het verslag vermeld.
Artikel 71
1. Hangende de uitspraak op het klaagschrift kan de voorzitter van de beroepscommissie op verzoek van de klager, na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop het klaagschrift betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen.
2. De voorzitter doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager.
Artikel 72
1. De beklagcommissie doet zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen een termijn van vier weken te rekenen vanaf de datum waarop het klaagschrift is ontvangen, uitspraak. In bijzondere omstandigheden kan de beklagcommissie deze termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van deze verlenging wordt aan de directeur en de klager mededeling gedaan.
2. De uitspraak is met redenen omkleed en gedagtekend. Zij bevat een verslag van het horen van personen door de beklagcommissie. Zij wordt door de voorzitter, alsmede door de secretaris ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt de reden daarvan in de uitspraak vermeld. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de beslissing van de beklagcommissie toegezonden of uitgereikt. De datum van die toezending of uitreiking wordt op dit afschrift aangetekend.
3. De uitspraak vermeldt de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan alsmede de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak, bedoeld in artikel 75, tweede lid.
4. Indien de klager de Nederlandse taal niet voldoende beheerst en in de inrichting niet op andere wijze in een vertaling kan worden voorzien, draagt de voorzitter van de beklagcommissie zorg voor een vertaling van de uitspraak en de mededeling, bedoeld in het tweede, onderscheidenlijk derde lid. De vergoeding van de voor de vertaling gemaakte kosten geschiedt volgens regelen te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
5. De voorzitter van de beklagcommissie kan de uitspraak ook mondeling mededelen aan de klager en de directeur. Deze worden daarbij gewezen op de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de beroepscommissie, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit moet worden gedaan, alsmede op de mogelijkheid tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de uitspraak, bedoeld in artikel 75, tweede lid. Als dag van de uitspraak geldt de dag van het doen van deze mededeling. Indien mondeling uitspraak wordt gedaan, wordt de uitspraak op het klaagschrift aangetekend.
6. Indien het vijfde lid toepassing heeft gevonden en beroep wordt ingesteld als voorzien in artikel 74, eerste lid, vindt uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaats op de wijze, bedoeld in het tweede lid. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepscommissie.
7. De secretaris zendt van alle uitspraken van de beklagcommissie een afschrift naar Onze Minister. Een ieder heeft recht op kennisneming van deze uitspraken en het ontvangen van een afschrift daarvan. Onze Minister draagt zorg dat dit afschrift geen gegevens bevat waaruit de identiteit van de jeugdige kan worden afgeleid. Met betrekking tot de kosten van het ontvangen van een afschrift is het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde van overeenkomstige toepassing.
Artikel 73
1. De uitspraak van de beklagcommissie strekt tot gehele of gedeeltelijke:
a. niet ontvankelijkverklaring van het beklag;
b. ongegrondverklaring van het beklag;
c. gegrondverklaring van het beklag;
2. Indien de beklagcommissie van oordeel is dat de beslissing waarover is geklaagd:
a. in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag, dan wel
b. bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht, verklaart zij het beklag gegrond en vernietigt zij de beslissing geheel of gedeeltelijk.
3. Bij toepassing van het tweede lid kan de beklagcommissie:
a. de directeur opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
b. bepalen dat haar uitspraak in plaats treedt van de vernietigde beslissing;
c. volstaan met de gehele of gedeeltelijke vernietiging.
4. Bij toepassing van het derde lid, onder a, kan de beklagcommissie in haar uitspraak een termijn stellen.
5. De beklagcommissie kan bepalen dat de uitspraak buiten werking blijft totdat deze onherroepelijk is geworden.
6. Indien het tweede lid toepassing vindt, worden de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de beklagcommissie.
7. Voor zover de in het zesde lid bedoelde gevolgen niet meer ongedaan te maken zijn, bepaalt de beklagcommissie dan wel de voorzitter, na de directeur te hebben gehoord, of enige tegemoetkoming aan de klager geboden is. Zij stelt de tegemoetkoming, die geldelijk van aard kan zijn, vast.
Reglement justitiële jeugdinrichtingen
Artikel 14
1. Bij elke inrichting of afdeling is een commissie van toezicht, waarvan de leden worden benoemd voor de tijd van vijf jaren. Zij kunnen tweemaal voor herbenoeming in aanmerking komen.
2. De commissie bestaat uit ten minste zes en ten hoogste een door Onze Minister vast te stellen aantal leden.
3. De commissie van toezicht is zo breed mogelijk samengesteld. Van elke commissie maken in elk geval deel uit:
a. een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht;
b. een advocaat;
c. een deskundige op het gebied van de gedragswetenschappen;
d. een deskundige op het gebied van de pedagogische hulpverlening.
Artikel 15
1. De leden van de commissie van toezicht worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. Onze Minister wijst uit de leden een voorzitter aan.
2. Aan de commissie is een secretaris verbonden. Deze is geen lid van de commissie. De secretaris wordt door Onze Minister benoemd en ontslagen. De secretaris van de commissie van toezicht is tevens secretaris van de beklagcommissie.
3. De commissie kan uit haar midden een of meer plaatsvervangende secretarissen aanwijzen om, in overleg met de secretaris, bepaalde secretariaatswerkzaamheden te verrichten en de secretaris bij diens afwezigheid te vervangen. Onze Minister kan aan een commissie van toezicht een of meer plaatsvervangende secretarissen toevoegen die geen lid zijn van de commissie.
4. Onze Minister beslist binnen drie maanden op een verzoek tot benoeming als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid.
Artikel 16
Voor benoeming als lid, secretaris of plaatsvervangend secretaris komen niet in aanmerking:
a. ambtenaren of andere personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, niet zijnde officieren van justitie of advocaten-generaal;
b. personeelsleden of medewerkers, werkzaam bij de inrichting, dan wel leden van het bestuur of de Raad van Toezicht van de rechtspersoon die een inrichting beheert;
c. personen, werkzaam bij een door Onze Minister gesubsidieerde instelling die werkzaam is op het terrein van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, indien zij in het kader van de uitoefening van hun functie te maken hebben met de personen, ingesloten in de inrichting waarbij de commissie van toezicht is ingesteld;
d. personen, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister, indien hun onafhankelijkheid of onpartijdigheid hetzij door hun positie, hetzij door de aard van hun werkzaamheden in het geding zou kunnen komen;
e. personen tegen wie bezwaren bestaan tegen de vervulling van de functie die blijken uit de algemene documentatieregisters als bedoeld in het Besluit inlichtingen justitiële documentatie of de politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet politiegegevens. De bezwaren hebben betrekking op het vertrouwelijk karakter van de functie alsmede de aan de functie bevoegdheden;
f. personen werkzaam bij de Raad of de Inspectie jeugdzorg.
Artikel 17
1. Een lid van de commissie van toezicht wordt door Onze Minister tussentijds ontslagen:
a. op eigen verzoek;
b. bij de aanvaarding van een ambt of betrekking dat onverenigbaar is met het lidmaatschap van een commissie van toezicht;
c. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
d. wanneer hij naar het oordeel van Onze Minister door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.
2. Aan een lid kan door Onze Minister tussentijds ontslag worden verleend bij het verlies van de hoedanigheid of beëindiging van de ambtsvervulling in verband waarmede de benoeming heeft plaatsgevonden.
3. Hangende de procedure voor ontslag kan Onze Minister het lid in de uitoefening van zijn functie schorsen.
Artikel 18
1. De leden van de commissie van toezicht hebben ten behoeve van de uitoefening van hun taak te allen tijde toegang tot alle plaatsen in de inrichting en tot alle plaatsen waar een scholings- en trainingsprogramma ten uitvoer wordt gelegd.
2. De leden van de commissie van toezicht ontvangen van de directeur en de personeelsleden of medewerkers bij de inrichting of afdeling of het scholings- en trainingsprogramma alle door hen gewenste inlichtingen ten aanzien van de jeugdigen onderscheidenlijk deelnemers aan een scholings- en trainingsprogramma en kunnen alle op de wijze van tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen betrekking hebbende stukken inzien, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitoefening van hun taak. Zij zijn tot geheimhouding verplicht behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht of in verband met de tenuitvoerlegging van hun taak de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Dossiers die jeugdigen dan wel deelnemers aan een scholings- en trainingsprogramma betreffen kunnen worden ingezien, tenzij de betrokkene bezwaar maakt.
3. De directeur brengt alle voor de uitoefening van de taak der commissie belangrijke feiten en omstandigheden ter kennis van de commissie.
Artikel 19
1. De commissie van toezicht vergadert, in beginsel, eenmaal in de maand.
2. De directeur woont de vergaderingen van de commissie van toezicht bij. Hij brengt op iedere vergadering een algemeen verslag uit over hetgeen sedert de vorige vergadering in de inrichting of afdeling is geschied.
3. De commissie kan besluiten buiten tegenwoordigheid van de directeur te vergaderen.
4. Onze Minister is bevoegd vergaderingen van de commissie van toezicht door een door hem aan te wijzen ambtenaar van zijn ministerie te doen bijwonen.
5. In iedere vergadering van de commissie van toezicht wordt mededeling gedaan van de grieven terzake waarvan werd bemiddeld, de door de beklagcommissie behandelde klaagschriften en de bijzondere opmerkingen waartoe zij aanleiding geven.
Artikel 20
1. De maandcommissaris, bedoeld in artikel 7, vierde lid, tweede volzin, van de wet, houdt ten minste tweemaal per maand in de inrichting of afdelings spreekuur. Dit spreekuur wordt tijdig bekendgemaakt en kan worden bezocht door elke jeugdige of deelnemer aan een scholings- en trainingsprogramma die de wens daartoe te kennen geeft.
2. De maandcommissaris doet van zijn werkzaamheden verslag aan de commissie van toezicht en informeert tevens de directeur hierover.
Artikel 21
1. De beklagcommissie of, indien artikel 67, tweede lid, van de wet wordt toegepast, de voorzitter dan wel de door hem aangewezen persoon, houdt zitting zo dikwijls als een onverwijlde behandeling en afdoening van de klaagschriften dit noodzakelijk maken. Deze wordt bijgestaan door een secretaris.
2. Indien de beklagcommissie zitting houdt treedt bij voorkeur als voorzitter op een met rechtspraak belast lid van de rechterlijke macht.
Artikel 22
1. De commissie van toezicht brengt jaarlijks vóór 1 mei aan Onze Minister en aan de Raad en, voor zover het een particuliere inrichting betreft, tevens aan het bestuur, verslag uit over haar werkzaamheden in het voorgaande jaar. Een afschrift van het jaarverslag wordt aan de Inspecteur jeugdhulpverlening en jeugdbescherming gezonden.
2. Zij schenkt in haar verslag in het bijzonder aandacht zowel aan de door haar ingevolge artikel 64 van de wet verrichte bemiddelingen en de uitkomsten daarvan als aan de werkzaamheden van de beklagcommissie, onder meer door een overzicht van de klaagschriften en de daarop genomen beslissingen. Onze Minister kan een model vaststellen omtrent de inrichting van het verslag.
Artikel 23
1. De kosten van de commissie van toezicht worden door de Staat gedragen.
2. De leden van de commissie van toezicht genieten vergoeding van reis- en verblijfkosten en een vacatiegeld met betrekking tot hun werkzaamheden, overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de burgerlijke rijksambtenaren zijn vastgesteld.
3. Voor zover de secretaris of de plaatsvervangend secretaris geen ambtenaar is geniet deze tevens de in het tweede lid bedoelde vergoeding.