Jurisprudentie
Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de RSJ kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.
Dat in de PI niet wordt gewerkt met de term arbeidsongeschikt, maar arbeidsbeperkt, is in beginsel te volgen. Het is wel van groot belang om vast te stellen in welke mate een gedetineerde arbeidsbeperkt is. In het geval van klager speelt dit des te meer, omdat hij door oogletsel ook niet kan deelnemen aan andere activiteiten. Hij is hierdoor al op verschillende momenten ingesloten. Het is de beklagrechter niet duidelijk geworden in hoeverre de medische dienst klager geschikt acht om deel te nemen aan enige vorm van arbeid. Ook heeft de beklagrechter niet vernomen in hoeverre aangepaste arbeid aan klager is aangeboden in het verleden. De beklagrechter gaat er daarom van uit dat er in het verleden geen aangepaste arbeid aan klager is aangeboden. De beslissing van de directeur om klager gedurende het arbeidsblok in te sluiten in zijn cel wordt daarom als onredelijk en onbillijk aangemerkt. De beklagrechter verklaart de klacht gegrond en kent een tegemoetkoming van € 100,- toe. De beklagrechter draagt de directie verder op om de mogelijkheden te onderzoeken om de arbeidsuren op een passende manier in te vullen en binnen twee weken een nieuwe beslissing te nemen.
Aan klager is een disciplinaire straf is opgelegd van drie dagen opsluiting in eigen cel. Klager is, vóórdat aan hem de disciplinaire straf was opgelegd, gewekt om naar arbeid te gaan, maar is niet gegaan. Volgens klager was dit omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de disciplinaire straf al was ingegaan. Klager is vervolgens uitgesloten van de arbeid voor de duur van zes weken en de klacht richt op deze uitsluiting. De directeur is onduidelijk over de reden voor deze uitsluiting. De directeur wijst op "werkweigering". Daarvan is sprake als een gedetineerde meer dan tweemaal zonder opgaaf van redenen niet bij de arbeid is verschenen. Maar klager is niet meer dan twee keer weggebleven bij de arbeid. Als de directie bedoelt dat klager is uitgesloten van de arbeid voor de duur van zes weken vanwege de disciplinaire straf van drie dagen, dan is dit ook niet volgens de regels. De huisregels en het Arbeidsreglement noemen dit niet als mogelijkheid voor uitsluiting van arbeid. Een specifiek beleid ter zake is gesteld noch gebleken. Bovendien lijkt uit de nadere informatie te volgen dat de bestreden beslissing is genomen door het hoofd Arbeid. Het hoofd Arbeid is op grond van de toepasselijke artikelen niet bevoegd een dergelijke beslissing te nemen. De beklagcommissie verklaart de klacht gegrond en kent een tegemoetkoming toe van € 40,-.
13 juli 2022, KC2022/017
Klaagster beklaagt zich over de afwijzende beslissing op het verzoek van klaagster om weer naar de arbeid te kunnen. Ook heeft klager geen wachtgeld ontvangen. De directie stelt dat klaagster conform de huisregels wegens een disciplinaire straf op de wachtlijst is geplaatst voor de arbeid en geen wachtgeld heeft ontvangen. Een gedetineerde kan zich opnieuw inschrijven en wordt dan op de wachtlijst. De beklagrechter overweegt dat er sprake is van een algemene regel. De beklagrechter merkt op dat de huisregels geen helderheid verschaffen of klaagster in aanmerking komt voor wachtgeld. De beklagrechter heeft vastgesteld dat de directeur klaagster niet voor een langere periode heeft uitgesloten van arbeid. Op het moment dat klaagster zich inschrijft voor arbeid komt ze dan op grond van artikel 47 Pbw in samenhang bezien met artikel 9 RAG ook in aanmerking voor wachtgeld. Het beklag wordt gegrond verklaard. Omdat de beklagrechter niet zelf kan vaststellen wanneer klaagster zich heeft ingeschreven voor de arbeid en met ingang van welke datum zij weer aan het werk is gegaan, draagt zij de directeur op dit nader te onderzoeken en klaagster het haar toekomende wachtgeld uit te betalen.
Klager beklaagt zich erover dat hij als AOW-er door de inrichting verplicht wordt om deel te nemen aan de arbeid. Het insluiten van gedetineerden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt indien zij ervoor kiezen om niet deel te nemen aan de arbeid, past volgens de beklagrechter binnen de ruimte van artikel 20 lid 2 Pbw. De beklagrechter is van oordeel dat het beklag is gericht tegen een algemene organisatorische regeling, die niet in strijd is met een in de inrichting geldend voorschrift, en is daarmee niet-ontvankelijk. Er is door klager beroep ingesteld bij de RSJ. Dit beroep is ongegrond verklaard onder kenmerk R-19/4355/GA. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden, met dien verstande dat in de beoordeling artikel 20 lid 2 Pbw wordt genoemd (regime van algehele gemeenschap) terwijl dat artikel 21 Pbw (regime van beperkte gemeenschap) moet zijn.
20 maart 2019, KC 2019/010
Klager beklaagt zich erover dat er ten eerste geen arbeid wordt aangeboden en ten tweede dat de arbeidsvervangende recreatie sinds 23 oktober 2018 wordt beperkt in tijd. De directeur is van mening dat de inrichting inderdaad een inspanningsverplichting heeft om arbeid beschikbaar te stellen. De directeur meent dat hij die compensatie op grond van de handleiding DBT op juiste wijze toekent. De beklagcommissie is van oordeel dat er ten onrechte geen arbeid wordt aangeboden. Voorts is de beklagcommissie van mening dat zolang er geen arbeid kan worden aangeboden, het aanbieden van volledige compensatie in de vorm van arbeidsvervangende recreatie op zijn minst aangewezen is. Het kan niet zo zijn dat die compensatie ook nog wordt ingeperkt. De situatie waarin volledige compensatie wordt aangeboden is immers al niet afdoende. De beklagcommissie verklaart de klachten daarom gegrond en kent compensatie toe.
Er is tegen deze uitspraak door de directeur beroep ingesteld bij de RSJ op 28 maart 2019 met kenmerk R-19/3233/GA. De beroepscommissie heeft het beroep van de directeur gegrond verklaard, voor zover deze ziet op de door de beklagcommissie gegeven opdracht, namelijk het realiseren van arbeid voor alle gedetineerden binnen de inrichting. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard.
Klaagster klaagt erover dat zij een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen, inhoudende dat zij twee weken niet mag deelnemen aan de arbeid. Deze straf heeft zij opgelegd gekregen omdat zij weigerde deel te nemen aan de verplichte activiteit arbeid. Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij zich op de betreffende dag ziek heeft gemeld. Volgens de directie heeft klaagster deze straf opgelegd gekregen omdat de verpleegkundige heeft geoordeeld dat klaagster niet ziek was en kon gaan werken. Volgens klaagster heeft de verpleegkundige deze conclusie zonder enig onderzoek getrokken. De beklagcommissie overweegt dat de rapportage van de verpleegkundige alleen de bevindingen van de verpleegkundige en geen beslissing van de arts inhoudt. De beklagcommissie acht dat niet voldoende om de beslissing om een disciplinaire straf op te leggen van 14 dagen uitsluiting van arbeid te dragen en acht de klacht gegrond.