Telefoon en internet
Telefoon
Recht op telefoneren
Verpleegden hebben op grond van artikel 38 lid 1 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) het recht op ten minste een maal per week gedurende tien minuten een of meer telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. In de huisregels zijn de tijden en plaatsen vastgelegd waarop kan worden gebeld. Ook worden in de huisregels de voor gesprekken te gebruiken toestellen aangewezen. De verpleegden hebben geen recht op een eigen telefoontoestel waarmee contact met de buitenwereld mogelijk is.
Kosten
De kosten van de telefoongesprekken komen op grond van artikel 38 lid 1 Bvt in beginsel voor eigen rekening van de verpleegde, tenzij het hoofd van de inrichting anders bepaalt. Als bijvoorbeeld een telefoongesprek met het oog op de uitvoering van het verplegings- en behandelplan wenselijk of noodzakelijk is, kunnen de kosten op grond van deze bepaling voor rekening van de inrichting komen, aldus de memorie van toelichting horende bij de Bvt.
In een uitspraak van de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) van 25november 2015 15/1968/TA stelde klager dat de inrichting met hem de afspraak had gemaakt dat hij op kosten van de inrichting mocht bellen. De beroepscommissie van de RSJ oordeelde dat niet aannemelijk is geworden dat en op welke grond de door klager gestelde afspraak destijds met hem zou zijn gemaakt. Het beklag wordt daarom ongegrond verklaard.[1]
Privacy
Wanneer verpleegden gebruik maken van het recht om te telefoneren, is het van belang dat hun recht op privacy voldoende wordt gewaarborgd. In een uitspraak op 29 juni 2016 oordeelde de RSJ dat er sprake was van een schending van het recht op privacy van de verpleegden, aangezien hij slechts kon bellen in de keuken, waar medeverpleegden en personeelsleden aanwezig waren of in de belruimte waarbij de deur van de belruimte op een kier diende te staan. De beroepscommissie achtte deze situatie onwenselijk en verklaarde het beroep van de verpleegde gegrond.[2]
Toezicht
De directeur van de inrichting kan bepalen dat op bepaalde te voeren gesprekken toezicht moet worden uitgeoefend (artikel 38 lid 2 Bvt).[3] Het toezicht kan bestaan uit het beluisteren of opnemen van een gesprek en moet noodzakelijk zijn ter vaststelling van de identiteit van de gesprekspartner of met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35 lid 3 Bvt:
- De bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
- de handhaving van de orde of de veiligheid binnen de inrichting;
- de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde;
- de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij door een verpleegde begane misdrijven;
- de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
De aard en de reden van het toezicht moeten van te voren aan de verpleegde worden medegedeeld (artikel 38 lid 2 Bvt juncto artikel 37 lid 4 Bvt). Als de verpleegde het niet eens is met de genomen beslissing kan hij hiertegen beklag indienen.
Weigering of beëindiging telefoongesprek(ken)
Het hoofd van de inrichting kan het voeren van telefoongesprekken of een bepaald telefoongesprek telkens voor een periode van ten hoogste vier weken weigeren of een telefoongesprek binnen de daarvoor bestemde tijd beëindigen, als dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 35 lid 3 Bvt (artikel 38 lid 3 Bvt).[4] RSJ 21/20813/TA, 16 augustus 2021, beroep
Telefoongesprekken met geprivilegieerde personen
Verpleegden hebben het recht om telefoongesprekken te voeren met de in artikel 36 lid 1 Bvt genoemde geprivilegieerde personen en instanties (artikel 38 lid 4 Bvt). Deze gesprekken mogen onbeperkt in frequentie en zonder toezicht worden gevoerd, maar moeten wel plaatsvinden op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen. Op gesprekken met deze personen of instanties mag toezicht slechts worden uitgeoefend ter vaststelling van de identiteit van de persoon of instantie met wie de verpleegde een telefoongesprek voert of wenst te voeren (artikel 38 lid 4 Bvt).
In een uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ van 23 oktober 2012 met kenmerk 12/1996/TA ging het om een klacht van een verpleegde gericht tegen de weigering om hem onbegeleid te laten telefoneren met de Raad voor de Kinderbescherming en het Bureau Jeugdzorg. De beroepscommissie heeft in deze zaak vastgesteld dat Bureau Jeugdzorg geen onderdeel is van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en beide instanties vallen ook niet onder de overige instanties/personen als vermeld in artikel 36 van de Bvt. Dit betekent dat de Raad voor de Kinderbescherming noch het Bureau Jeugdzorg kan worden beschouwd als een geprivilegieerde instantie. Het beroep is ongegrond verklaard.
Verpleegden in separatie
Verpleegden die in separatie zijn geplaatst hebben geen recht op het voeren van telefoongesprekken, tenzij het gaat om een telefoongesprek met een geprivilegieerde persoon of instantie, zoals bijvoorbeeld een advocaat (artikel 3 lid 1 Regeling rechten tijdens afzondering en separatie). Tijdens de in de huisregels vastgestelde contactmomenten mogen zij met hun advocaat bellen. Als de verpleegde op een eerder dan het aangegeven tijdstip contact wil, dan moet hij hiervan de noodzaak aangeven.
Internet
Op grond van de Bvt hebben verpleegden geen recht op contact met de buitenwereld middels het gebruik van internet. In de praktijk zijn echter ontwikkelingen gaande met betrekking tot het gebruik van internet door verpleegden. In sommige inrichtingen wordt namelijk het gebruik van internet door verpleegden toegestaan. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ van 11 mei 2012 met kenmerk 12/1449/STA. Hierin is te lezen dat sinds 1 maart 2012 patiënten onder strikte voorwaarden en onder toezicht gebruik kunnen maken van internet binnen een internetcafé. De behandelcoördinator moet hiervoor toestemming gegeven.
Uit een uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ van 6 januari 2011 met kenmerk 10/2044/TA en 10/2570/TA en 10/2571/TA, blijkt dat klager een computer op eigen kamer had waarmee hij toegang tot internet had. In weer een andere inrichting blijkt dat verpleegden soms de gelegenheid krijgen geboden internet te gebruiken in het kader van hun studie, zie de beslissing van de beroepscommissie van de RSJ van 25 mei 2010 met kenmerk 10/0555/GA.
In een uitspraak van 15 maart 2016 met kenmerk 15/3427/TA oordeelde de beroepscommissie dat, nu het landelijk beleid is dat internet in inrichtingen niet mag worden gebruikt voor het bezoeken van social netwerksites en datingsites, klagers klacht betrekking heeft op (de uitvoering van) een algemene voor alle in de inrichting verblijvende verpleegden geldende regel. Tegen een algemene regel staat voor een verpleegde geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met wet- of regelgeving van hogere orde. Naar het oordeel van de beroepscommissie is van strijd met hogere wet- en/of regelgeving, waaronder artikel 8 EVRM, geen sprake, nu er – zoals de inrichting ook heeft aangevoerd – andere mogelijkheden voor relatievorming voor verpleegden bestaan. Het beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden. Uit deze uitspraken kan men afleiden dat ondanks het feit dat het gebruik van internet niet wettelijk is geregeld verpleegden beperkt gebruik kunnen maken van het internet.
[1] RSJ 25 november 2015, 15/1968/TA.
[2] RSJ 29 juni 2016,16/0874/TA.
[3] Zie bijvoorbeeld; RSJ 5 juli 2021, 21/19918/TA. en RSJ 9 december 2020, R-20/6201/TA.
[4] Zie bijvoorbeeld; RSJ 16 augustus 2021, 21/20813/TA.