Sla inhoud over

Jurisprudentie media

Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de RSJ kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.

5 februari 2024, KC2024/003

Klager wil toestemming van de directeur om contact te mogen hebben met de media. De directeur heeft dit verzoek van klager afgewezen. De directeur heeft het verzoek vervolgens nog tweemaal afgewezen, naar aanleiding van een opdracht van de beklagcommissie en/of de beroepscommissie om een nieuwe beslissing te nemen. Tegen de laatste afwijzing richt de onderhavige klacht zich. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur in de beslissing voldoende heeft gemotiveerd waarom hij de belangen van de nabestaanden op dit moment zwaarwegender acht dan de belangen van klager. Dat de documentaire ook zonder klagers medewerking zal verschijnen maakt dit wat betreft de beklagcommissie niet anders, nu de nabestaanden hebben gemotiveerd waarom juist de medewerking van klager bezwaren oplevert en dat de documentaire zonder klagers medewerking van een andere aard is. Hoewel de wens van klager om ook zijn visie op het Passage-proces en de wijze waarop hij zijn levenslange gevangenisstraf ervaart te uiten invoelbaar is, is de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur, vierenhalf jaar na het onherroepelijk worden van de veroordeling van klager, niet onredelijk of onbillijk is. Daarbij overweegt de beklagcommissie wel dat de belangen van de nabestaanden na verloop van tijd niet langer op basis van de overweging dat zij baat hebben bij rust kunnen prevaleren boven het belang van klager om zijn visie middels de media te uiten. Waarbij een rol speelt dat het Passage-proces nog altijd veel media-aandacht genereert en dat de nabestaanden, ook zonder klagers verschijning in de media, geconfronteerd zullen worden met het leed dat hen is aangedaan. Naar het oordeel van de beklagcommissie is de beslissing van de directeur voldoende onderbouwd en blijkt uit de beslissing tevens van een juiste belangenafweging. Tegen deze beslissing heeft klager beroep ingesteld.

10 januari 2023, KC 2023/004.

Klager heeft een brief geadresseerd aan het dagblad De Telegraaf ter verzending aangeboden. De directie heeft geweigerd deze brief te verzenden. Klager is het niet eens met deze beslissing. Klager stelt dat hij niet wist dat hij voor contact met de media eerst toestemming moest vragen aan de directeur. De mistanden die klager wilde openbaren zijn volgens hem bovendien van algemeen belang. De directeur heeft de inhoud van de brief van klager getoetst en geoordeeld dat de inhoud maatschappelijke onrust zou geven. De weigering tot verzenden is volgens de directie dan ook niet onredelijk of onbillijk. De beklagcommissie is van oordeel dat de directie op grond van artikel 40 Pbw kon beslissen de brief niet te verzenden, nu vaststaat dat klager voorafgaand aan de poging tot verzending van zijn brief geen toestemming heeft gevraagd noch gekregen om contact te mogen zoeken met de media. Het beklag wordt daarom ongegrond verklaard. De beklagcommissie merkt nog op dat het correcter was geweest de brief ongeopend aan klager te retourneren, nu uit de adressering al bleek dat het ging om een brief gericht aan de media. Op grond van artikel 36 Pbw was de directeur evenwel bevoegd de brief te openen en controleren.

3 april 2014, KC 2014/024
De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur het verzoek van klager om een gesprek met een vertegenwoordiger van de media te voeren, onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Het is volgens de beklagcommissie niet duidelijk geworden dat de weigeringsgronden van artikel 40 Pbw van toepassing zijn. Ook is niet duidelijk geworden of de directeur door het stellen van voorwaarden en/of het houden van toezicht op het perscontact heeft overwogen, hetgeen mogelijk een minder verstrekkende inperking van de rechten van klager had gegeven dan het in het geheel weigeren van het voeren van een gesprek met een vertegenwoordiger van de media. Daarom verklaart de beklagcommissie de klacht tegen de weigeringsbeslissing van de directeur gegrond.

25 oktober 2013, KC 2014/048
Klager beklaagt zich over de aan hem opgelegde disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting op eigen cel zonder televisie omdat klager met journalisten heeft gesproken zonder daarvoor toestemming te vragen aan de directeur. Het was klager niet bekend dat hij zonder toestemming geen contact mocht opnemen met journalisten. De directeur is van mening dat klager met zijn handelen de orde, rust en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht en acht de disciplinaire straf niet onredelijk en onbillijk. De beklagrechter is van oordeel dat uit de bewoordingen van artikel 40 van de Pbw en artikel 14.3 van de Huisregels voortvloeit dat het een gedetineerde onder alle omstandigheden verboden is zonder toestemming van de directeur een gesprek te voeren met een vertegenwoordiger van de media. Van deze wet- en regelgeving had klager op de hoogte moeten en kunnen zijn. Klager had zich bewust moeten zijn dat zijn gesprek met de betreffende journalisten kon leiden tot een artikel in het betreffende dagblad en dat hij voor een dergelijk gesprek toestemming had moeten vragen. De disciplinaire straf is aldus niet in strijd met wet- en regelgeving aan klager opgelegd. De klacht wordt ongegrond verklaard. Het beroep van klager is ook ongegrond verklaard.

10 april 2012, KC 2012/073
Klager beklaagt zich over de beslissing van de directeur, aan wie opgedragen was een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van een eerdere uitspraak van de beklagcommissie (KC 2012/072). De beslissing betreft afwijzing van het verzoek van klager om ex art. 40 Pbw een gesprek te voeren met een verslaggeefster van de Volkskrant. De directie persisteert bij haar eerder ingenomen standpunt. De beklagcommissie oordeelt dat de directeur volgens artikel 40 lid 2 Pbw een eigen bevoegdheid heeft om al dan niet toestemming te geven voor een contact met de media. De belangen van de gedetineerde bij dat contact dienen afgewogen te worden tegen het (eventueel) negatieve advies van de persvoorlichter. Naar het oordeel van de beklagcommissie heeft de directie geen dermate overwegende bezwaren naar voren gebracht tegen het gevraagde perscontact, dat op grond daarvan een totaal verbod voor een dergelijk contact gerechtvaardigd was. Het beklag wordt gegrond verklaard.

27 juni 2011, KC 2012/072
De directeur verwijst in deze zaak alleen naar de procedure en het wettelijk kader. Voorts geeft de directeur aan dat zijn beslissing om klagers verzoek af te wijzen met name is gelegen in het feit dat hij is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf dat veel onrust in de maatschappij heeft veroorzaakt. Enkel wordt verwezen naar de ernst van het misdrijf. Enkele verwijzing naar de ernst van een door gedetineerde gepleegd feit rechtvaardigt de afwijzing van het verzoek niet.