Media
Contact met de media
Op grond van artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) hebben gedetineerden onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid contact te zoeken met vertegenwoordigers van de media. Gedetineerden willen bijvoorbeeld soms aandacht vragen voor hun detentiesituatie of middels het contact hun verhaal doen of publiekelijk spijt betuigen. Het is aan de directeur om, op basis van een voldoende kenbare belangenafweging, hierover een beslissing te nemen.
Belangenafweging
De directeur is primair verantwoordelijk voor de communicatie tussen gedetineerden met de media. Uit de memorie van toelichting bij de Pbw blijkt dat het recht van de gedetineerde niet voorop staat: de directeur kán toestemming geven. Hij moet het verzoek van een gedetineerde aan elk van de volgende in artikel 40 lid 1 Pbw genoemde belangen toetsen:
- De handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
- de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (bijvoorbeeld slachtoffers en nabestaanden);
- de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
Indien de directeur het verzoek in strijd acht met een van de bovengenoemde belangen, wijst hij het verzoek af.[1]
Een voorbeeld waarbij de directeur onterecht het contact met de media heeft afgewezen is te lezen in een uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ van 1 november 2012 In deze zaak had een gedetineerde het verzoek gedaan om met een vertegenwoordiger van de Volkskrant te mogen praten over zijn de-radicalisering. Dit verzoek werd door de directeur afgewezen, omdat het toestaan van mediacontact zich volgens hem niet verdroeg met de belangen van de slachtoffers van het door de gedetineerde gepleegde delict. Ook verdroeg het toestaan van mediacontact zich volgens de directeur niet met het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting.
De beroepscommissie heeft geoordeeld dat het eerste argument tekortschiet omdat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, die bevestigen dat de belangen van slachtoffers in het geding zullen komen. De gedetineerde heeft aangegeven dat hij het contact met de media voor positieve doeleinden wilde gebruiken. Ook de tweede afwijzingsgrond schiet te kort volgens de beroepscommissie, aangezien onvoldoende is gebleken hetgeen klager zal gaan vertellen in de media zal leiden tot onrust in de inrichting. Klager heeft namelijk al eerder publiekelijk aangegeven dat hij afstand heeft gedaan van zijn radicale gedachtegoed. Het is dan ook aan de directeur om een nieuwe beslissing te nemen.
Het verzoek tot contact
Als een gedetineerde contact wenst met een vertegenwoordiger van de media, of andersom, dan moet daartoe een schriftelijk verzoek worden ingediend bij de directeur van de desbetreffende penitentiaire inrichting. Dit blijkt uit artikel 40 Pbw, de Regeling model huisregels en de circulaire Contacten tussen gedetineerden/directeuren en media.[2] Het maakt daarbij niet uit wie de initiatiefnemer is van het verzoek. Gelet op het gegeven dat de drie eerstgenoemde belangen van artikel 40 lid 1 Pbw, inrichting overstijgende belangen betreffen, ligt het voor de hand dat de directeur bij een dergelijk verzoek contact opneemt met het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: DJI). Daarmee wordt ook een eenduidig beleid met betrekking tot het onderhouden van contacten met de media gewaarborgd.
Het schriftelijk ingediende verzoek moet een uiteenzetting van het onderwerp en de kaders van het gesprek bevatten. Tevens moet het ter advies worden voorgelegd aan de persvoorlichter van de DJI als dit betrekking heeft op een van de volgende onderwerpen:
- (Verdenking van) het plegen van een delict door de gedetineerde of op diens (lopende) strafzaak;
- de gedetineerde wordt verdacht van of is veroordeeld voor een geweld- of zedendelict;
- het een vreemdeling betreft in afwachting van (een beslissing tot al dan niet) uitzetting;
- het onderwerp (in)direct betrekking heeft op een beleidsterrein van het Ministerie van Justitie en Veiligheid;
- het opvattingen betreft van bewindslieden;
- het werkzaamheden of opvattingen betreft van ambtenaren van het (kern) departement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid of van het hoofdkantoor van de DJI;
- het ernstige incidenten betreft zoals gijzelingen, suïcides en ontsnappingen;
- of het onderwerp een ‘landelijke uitstraling’ heeft.
De directeur heeft - na advies aan de persvoorlichter te hebben gevraagd - een eigen bevoegdheid om al dan niet toestemming te geven voor het contact tussen een gedetineerde en de media.[3] Als toestemming wordt verleend, wordt een schriftelijke overeenkomst gesloten met de vertegenwoordiger van de media. Bij de circulaire Contacten tussen gedetineerden/directeuren en media zijn twee modelovereenkomsten gevoegd als bijlage. Deze modelovereenkomsten zijn niet leidend. De gedetineerde kan een ander contract dan wel geen contract tekenen.
Toestemming onder voorwaarden
De directeur kan op grond van artikel 40 lid 2 Pbw voorwaarden verbinden aan de toestemming. Daarbij kan worden gedacht aan afspraken omtrent het vóór publicatie of uitzending kennisnemen van het journalistieke product en het bedingen van een vetorecht aangaande de openbaarmaking. Worden de voorwaarden niet nageleefd, dan kunnen de vertegenwoordigers van de media uit de inrichting worden verwijderd.
Toezicht
Op een gesprek tussen vertegenwoordigers van de media/pers en gedetineerden mag de directeur toezicht uitoefenen. Dit toezicht kan bestaan uit het beluisteren of opnemen van het gesprek, mits de directeur van tevoren melding maakt van de aard en de redenen van het toezicht aan de betrokkenen (artikel 40 lid 3 juncto artikel 38 lid 4 van de Pbw). De directeur kan, indien hij dit nodig acht, het gesprek ten allen tijde beëindigen. Ook is de directeur bevoegd toezicht te houden ter voorkoming van contact met de media.[4]
Een voorbeeld hiervan is een uitspraak van de beklagcommissie, waarbij de directeur het versturen van een brief van de gedetineerde aan De Telegraaf heeft geweigerd. De weigering is gebaseerd op basis van een inhoudelijke toets waarbij de directeur heeft geoordeeld dat de brief maatschappelijke onrust zou geven en het feit dat de gedetineerde vooraf aan het verzenden geen toestemming heeft gevraagd noch gekregen. De beklagcommissie heeft geoordeeld dat de weigering dan ook niet onredelijk of onbillijk is.[5]
Deze weigeringen zijn volgens de RSJ soms niet terecht of onvoldoende gemotiveerd door de directeur van de inrichting. De beroepscommissie oordeelde bijvoorbeeld in een uitspraak van 19 juli 2022 dat de directeur een onvoldoende gemotiveerde afweging heeft gemaakt tussen de belangen van de gedetineerde en de belangen genoemd in artikel 40 Pbw. De gedetineerde had namelijk wel voldaan aan de vereiste uit de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en media. Gedetineerde had aangegeven welke onderwerpen hij wenste te bespreken, namelijk corona. Daarbij oordeelde de Beroepscommissie dat het onderwerp corona een landelijke uitstraling had, waardoor de directeur, alvorens op het verzoek te beslissen het verzoek aan de persvoorlichter van de DJI ter beoordeling had moeten voorleggen. Dit heeft de directeur nagelaten. De RSJ verklaarde het beroep van klager gegrond.[6]
Een ander voorbeeld waarbij de RSJ oordeelde dat de directeur een onvoldoende gemotiveerde belangenafweging maakte, is een uitspraak van 8 mei 2023, waarbij de directeur ten onrechte voorbij ging aan de zwaarwegende belangen van de gedetineerde om een bijdrage te leveren aan een documentaire-project om klagers strafproces in beeld te brengen en daarbij onvoldoende gemotiveerd te veel gewicht toekende aan de belangen van de nabestaanden. Ook hier oordeelde de beroepscommissie dat de weigerig niet terecht was. [7]
[1] RSJ 30 juni 2021, 20/16869/GA. en Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 60
[2] Circulaire van 18 juni 1999, nr 761025/99/DJI. De geldigheidsduur van deze circulaire is verlopen, maar zij is voor de beroepscommissie nog richtinggevend.
[3] RSJ 11 april 2018, 17/2167/GA.
[4] RSJ 14 oktober 2015, 15/1490/GA en 15/2030/GA.
[5] 10 januari 2023, KC 2023/004.