Post
Recht op post
Gedetineerden mogen op grond van artikel 36 lid 1 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) in beginsel onbeperkt brieven en stukken per post verzenden en ontvangen. De hieraan verbonden kosten komen voor rekening van de gedetineerde, tenzij de directeur anders bepaalt.
Toezicht
De briefwisseling staat onder controle van de directeur. Op grond van artikel 36 lid 2 Pbw is de directeur bevoegd tot het openen en onderzoeken van poststukken afkomstig van en bestemd voor gedetineerden op bijgevoegde voorwerpen. Het doel van het onderzoek is het tegengaan van de invoer van contrabande (bijvoorbeeld drugs). Artikel 36 lid 3 Pbw geeft daarnaast de bevoegdheid aan de directie om toezicht uit te oefenen op de inhoud van brieven en andere poststukken. Dit toezicht kan het kopiëren van brieven en andere poststukken omvatten. De directeur moet van te voren aan de gedetineerde mededelen op welke wijze hij dit toezicht zal uitoefenen. Indien in de huisregels van de inrichting staat vermeld dat steekproefsgewijze controle toegestaan is, mag hiervan worden afgeweken.[1]
Weigering verzending/uitreiking poststukken
Het is de zorgplicht van de directeur dat het uitreiken van post (tijdig) gebeurt. Ingevolge artikel 36 lid 4 Pbw kan de directeur bepaalde brieven of poststukken, en de daarbij gevoegde voorwerpen, weigeren te verzenden of uit te reiken, indien dit noodzakelijk is met het oog op:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid;
c. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
d. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
Uit de memorie van toelichting volgt dat ‘pas kan worden beoordeeld of weigering van een poststuk noodzakelijk is, wanneer van de inhoud is kennisgenomen’. Dit gaat niet op in zaken waarin contact met een specifiek persoon zonder meer ongewenst wordt bevonden. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan gevallen van stalking.
Tegen deze achtergrond moet ‘bepaalde’ (in de zin van ‘bepaalde brieven’) naar het oordeel van de RSJ ook niet zo worden opgevat dat de directeur altijd per poststuk een beslissing moet nemen. Wel dient de beslissing om poststukken te weigeren te worden gespecificeerd, te weten – in gevallen waarbij beoogd wordt contact met bepaalde personen te verhinderen – naar de geadresseerde of verzendende persoon en naar de periode waarvoor de weigering geldt. Die periode dient – naar analogie van artikel 38, derde lid, van de Pbw – naar het oordeel van de RSJ in beginsel ten hoogste twaalf maanden te zijn. Op die manier kan een gedetineerde ten minste iedere twaalf maanden een rechtsmiddel aanwenden tegen de beslissing tot het weigeren om poststukken aan een bepaald persoon te verzenden of uit te reiken.[2]
De directeur is daarnaast bevoegd om geen originele poststukken, maar alleen kopieën daarvan uit te reiken aan gedetineerden. Naar aanleiding van recente ontwikkelingen, heeft de beroepscommissie van de RSJ geoordeeld dat dit beleid niet in strijd is met de Pbw of het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Met deze regeling wordt er voorkomen dat Spice, die zorgvuldig op een poststuk is aangebracht en daardoor niet meer opvalt, ongezien de inrichting in komt. Op grond van een belangenafweging en het feit dat een minder ingrijpend beleid niet voldoende is, is dit beleid proportioneel en noodzakelijk.[3]
Voor de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen draagt de directeur, op grond van artikel 36 lid 5 Pbw, zorg dat deze worden teruggeven aan de gedetineerde, voor diens rekening geretourneerd worden aan de verzender (onder afgifte van een bewijs van ontvangst), ten behoeve van de gedetineerde bewaard worden of met toestemming van de gedetineerde vernietigd of ter hand gesteld worden aan een opsporingsambtenaar met het oog op voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
Post van geprivilegieerden
In artikel 37 lid 1 Pbw zijn de betrokkenen opgesomd die van toezicht en weigering van het verzenden dan wel ontvangen van post zijn uitgesloten. Dit zijn de zogenoemde geprivilegieerde instanties en personen, bijvoorbeeld de advocaat van de gedetineerde of de Commissie van Toezicht.
In artikel 37 lid 1 Pbw zijn de betrokkenen opgesomd die van toezicht en weigering van het verzenden dan wel ontvangen van post zijn uitgesloten. Dit zijn de zogenoemde geprivilegieerde instanties en personen, bijvoorbeeld de advocaat van de gedetineerde of de Commissie van Toezicht.
Uit de Regeling geprivilegieerde post gedetineerden (hierna: de Regeling) volgt dat de directeur de envelop van geprivilegieerde post mag openen als het noodzakelijk is om deze envelop te controleren op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen. Als de enveloppen of poststukken afkomstig zijn van geprivilegieerde personen, waaronder de advocaat en justitiële autoriteiten, moet dit onderzoek in het bijzijn van de gedetineerde plaatsvinden. Als dat niet gebeurt, levert dit een beklagwaardige beslissing op. Op het moment dat de geprivilegieerde post ten onrechte wordt geopend, dient volgens vaste jurisprudentie van de RSJ in de meeste gevallen een tegemoetkoming van € 7,50,- euro te worden toegekend.[4] In de uitspraak van 14 november 2022 heeft de RSJ geoordeeld dat een notitieblok niet als geprivilegieerde post kan worden aangemerkt.[5]
Op grond van artikel 37 lid 3 Pbw kan de Minister nadere regels stellen omtrent de wijze van verzending van brieven aan en door geprivilegieerde instanties en personen. Deze nadere regels zijn neergelegd in de Regeling In artikel 3 lid 1 van de Regeling is vastgelegd dat brieven van een geprivilegieerde persoon/instantie aan een gedetineerde in een gesloten envelop moeten worden gedaan, dat deze gesloten envelop in een andere envelop moet worden gevoegd en dat op de buitenste envelop moet worden verzocht de bijgesloten envelop aan de gedetineerde uit te reiken. De afzender moet ervoor zorgen dat kenbaar is in welke hoedanigheid de afzender de brief heeft geschreven. In artikel 3 lid 4 van de Regeling is bepaald dat wanneer de brief niet herkenbaar is als zijnde afkomstig van een geprivilegieerd persoon, de directeur niet gehouden is aan het bepaalde in lid 1 tot en met 3 van artikel 3 van de Regeling.
Beklag niet verzenden of uitreiken post
Zoals eerder is besproken dient de directeur, op grond van artikel 36 lid 5, er onder andere voor te zorgen dat niet uitgereikte brieven of pakketten met eventueel bijgesloten voorwerpen, ofwel bij invrijheidsstelling aan de betrokken gedetineerden worden gegeven of voor diens rekening aan de verzender of aan een ander worden teruggezonden.
Indien de directeur weigert om een brief te verzenden of uit te reiken, moet hij deze beslissing op grond van artikel 58 lid 1 en lid 2 sub a Pbw aan de gedetineerde schriftelijk mededelen. Tegen deze beslissing van de directeur heeft de gedetineerde de mogelijkheid om beklag in te stellen. In de artikelen 60-68 Pbw wordt het beklag verder uitgewerkt.