Disciplinaire straffen jeugd
NB: In deze tekst wordt regelmatig verwezen naar jurisprudentie van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) die ziet op de toepassing van het beklagrecht dat is geregeld in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dit wordt alleen gedaan wanneer de regeling in de Pbw vergelijkbaar is met de regeling in de Bjj en er geen jurisprudentie over de Bjj-regeling gepubliceerd is. In een dergelijk geval kan naar analogie aansluiting worden gezocht bij de jurisprudentie die ziet op de regeling in de Pbw.
Verschil disciplinaire straf en ordemaatregel
Een disciplinaire straf is bedoeld om verwijtbaar gedrag te bestraffen. Voor het opleggen van een disciplinaire straf is het nodig dat de gedetineerde een strafbaar feit heeft begaan in penitentiairrechtelijke zin. Voorbeeld van verwijtbaar gedrag is het afgeven van een positieve urinecontrole. Een ordemaatregel wordt opgelegd, omdat dit noodzakelijkheid wordt geacht in het belang van de orde of veiligheid in de inrichting. Om een ordemaatregel te kunnen opleggen, hoeft de justitiabele geen verwijt te kunnen worden gemaakt.[1] Denk hierbij aan de situatie dat een gedetineerde suïcide neigingen heeft. Ondanks het feit dat een ordemaatregel geen straf is, wordt een opgelegde ordemaatregel door een gedetineerde vaak wel als straf ervaren. Meer dan eens wordt een ordemaatregel opgelegd terwijl een disciplinaire straf had moeten worden opgelegd en zo ook andersom. De voornaamste verschillen tussen een ordemaatregel en een disciplinaire straf zijn de redenen waartoe zij worden opgelegd en de hierbij in acht te nemen procedureregels. Verder mag een ordemaatregel slechts zo lang duren als strikt noodzakelijk is en moet zij worden beëindigd zodra dit mogelijk en verantwoord is.[2]
Meer informatie hierover is te vinden in het dossier Ordemaatregelen.
Wettelijk kader
De directeur van de inrichting kan op grond van artikel 54 lid 1en 55 lid 1van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (hierna: Bjj) een disciplinaire straf opleggen. De directeur kan dit doen als de jeugdige feiten begaat die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting of als de feiten onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Disciplinair strafbare feiten
Voor de oplegging van een disciplinaire straf is het nodig dat de jeugdige een strafbaar feit heeft begaan in de zin van de Bjj. Het enkele vermoeden dat de jeugdige een strafbaar feit gaat plegen, is onvoldoende voor oplegging van een disciplinaire straf.[3] Ook is opleggen van een disciplinaire straf onredelijk en onbillijk wanneer niet is gebleken dat de jeugdige kennis had van, heeft meegewerkt aan of heeft deelgenomen aan strafbare feiten, anders gezegd: als hem geen verwijt te maken valt.[4]In een dergelijk geval kan soms wel een ordemaatregel worden opgelegd, maar geen straf.[5]
Meer informatie over een ordemaatregel is te vinden in het dossier Ordemaatregelen.
Wat is een strafbaar feit in de zin van de Bjj
De wet bevat geen opsomming van strafbare feiten. Volgens artikel 54 lid 1 Bjj moet het gaan om ‘feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming’.
Per geval moet worden uitgemaakt welk gedrag disciplinair kan worden bestraft en welk gedrag niet. Uit jurisprudentie van de beroepscommissie van de RSJ volgt dat bijvoorbeeld het weigeren van een urinecontrole, het ’s nachts veroorzaken van geluidsoverlast, het bezit van contrabande en het roken op cel en het betrokken raken bij een ruzie in de inrichting kunnen worden aangemerkt als feiten waarvoor een disciplinaire straf kan worden opgelegd.[6]
Strafbare feiten in de zin van de Bjj en/of ‘gewone’ strafbare feiten
Als een gedetineerde een ‘gewoon’ strafbaar feit begaat (een misdrijf of overtreding), kan de directeur aangifte doen bij de politie en wordt het feit volgens de strafrechtelijke weg afgedaan. Soms is een bepaalde gedraging zowel een ‘gewoon’ strafbaar feit als een strafbaar feit in de zin van de Bjj, zoals bijvoorbeeld bij een vechtpartij. In ernstige gevallen zal dan aangifte worden gedaan bij de politie, maar in minder ernstige gevallen kan het bij een disciplinaire bestraffing van de dader blijven.
Verwijtbaarheid
Naast degene die het penitentiairrechtelijk strafbare feit heeft begaan, kan ook medeplegen, uitlokking, doen plegen en medeplichtigheid (zie art. 47 en 48 WvRr) disciplinair bestraft worden.[7] Collectieve bestraffing is daarentegen niet mogelijk.[8] De RSJ heeft bepaald dat voor het opleggen van een disciplinaire straf individuele verwijtbaarheid vereist is.[9] Een justitiabele kan niet worden gestraft voor medeverantwoordelijkheid als er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit zijn feitelijke betrokkenheid bij het verweten gedrag voortvloeit.[10]
Bewijs: het schriftelijke verslag
Indien de directeur zelf niet aanwezig is geweest tijdens een voorval, zal hij of zij het bewijs van het strafbare gedrag vooral ontlenen aan het schriftelijke verslag (of rapport) dat over de gebeurtenis is opgemaakt door het personeel dat getuige is geweest van de feiten (artikel 54 lid 1 Bjj). Vanwege de gevolgen, die voor een gedetineerde zeer ingrijpend kunnen zijn (denk bijvoorbeeld aan een strafcelplaatsing en degradatie), is het van essentieel belang dat de feitelijke gang van zaken in het verslag nauwkeurig, volledig en waarheidsgetrouw is opgeschreven.[11]
De RSJ heeft in een uitspraak het volgende overwogen ten aanzien van de schriftelijke verslagen: “In het Wetboek van Strafvordering is een expliciete regeling opgenomen voor het op ambtseed opmaken van verslagen door opsporingsambtenaren. Een dergelijke regeling is er niet in de Pbw en de beroepscommissie gaat er dan ook vanuit dat verklaringen en verslagen opgemaakt door piw-ers niet op ambtseed zijn opgemaakt.”[12]
De RSJ heeft in een andere uitspraak nogmaals geoordeeld dat dergelijke verslagen ‘slechts’ naar waarheid opgemaakt moeten worden en niet op ambtseed.[13]
Voor het opleggen van een disciplinaire straf dient de directeur de overtuiging te hebben dat de justitiabele het te bestraffen feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Deze overtuiging dient te berusten op feiten en omstandigheden die in redelijkheid aannemelijk worden geacht.[14]
De directeur moet dan ook motiveren waarom hij een disciplinaire straf oplegt. Het penitentiaire 'strafblad' mag een rol spelen bij het bepalen van de strafmaat.[15]Tijdens de beoordeling van een directeursbeslissing in een klachtzaak, is de beklagcommissie en in beroep de beroepscommissie, vrij in het kiezen van bewijsmiddelen en de waardering daarvan.[16]
Voor meer informatie hierover en over (het bewaren van) camerabeelden die zijn gebruikt ter ondersteuning van de oplegging van een disciplinaire straf wordt u verwezen naar het dossier Beklagprocedure.
Oplegging straf voorbehouden aan de directie
Het opleggen van een disciplinaire straf is op grond van artikel 4 van de Bjj voorbehouden aan de directeur of diens vervanger. De reden hiervoor is het ingrijpende of verstrekkende karakter van deze beslissingen. De Minister wijst personen aan als plaatsvervanger van de directeur (artikelen 3b lid 3en 3c lid 2 Bjj). Deze plaatsvervangers zijn belast met een algemene beheersbevoegdheid. Voorwaarde voor hun functie is dat ze, voor een onbevooroordeelde en evenwichtige oplegging van een disciplinaire straf op afstand staan van de gebeurtenissen.[17]
Plaatsvervanger directeur
Het aanwijzen van personen zoals het hoofd beveiliging of afdelingshoofden als plaatsvervangend directeur, met uitsluitend de bedoeling om het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen mogelijk te maken, is volgens de RSJ niet de bedoeling. Daarnaast heeft de RSJ ook bepaald dat het niet wenselijk is dat een persoon zowel de functie van Hoofd Veiligheid als die van plaatsvervangend vestigingsdirecteur bekleed. Dit mede omdat er verschillende bevoegdheden bij de verschillende functies horen, waardoor het gevaar op vemenging van functies wordt vergroot. Het wordt hierdoor onmogelijk voor de gedetineerde om te weten in welke hoedanigheid er gehandeld wordt.[18] Personen met een dergelijke beperkte aanwijzing zijn volgens vaste jurisprudentie van de RSJ onbevoegd om tot het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen te beslissen.[19] Ook het machtigen van lagere ambtenaren of medewerkers door de directie om straffen op te leggen is niet toegestaan.[20]
Procedure
Rapport aanzeggen
Indien een personeelslid constateert dat een jeugdige betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, zegt hij de jeugdige een rapport aan (artikel 54 lid 1 Bjj). Het personeelslid dient in het rapport aan te geven dat hij de gebeurtenissen aan de directeur zal rapporteren. Als aan een justitiabele niet wordt meegedeeld dat er een schriftelijk verslag aan de directie zal worden gedaan, terwijl op grond van een dergelijk verslag later wel een disciplinaire straf wordt opgelegd, heeft dat tot gevolg dat een klacht tegen die beslissing om formele redenen gegrond moet worden verklaard.[21]
Een rapport of schriftelijk verslag kan ook worden aangezegd en opgemaakt door een medewerker niet zijnde PIW-er, zoals bijvoorbeeld bedoeld in artikel 1 aanhef en onder f van de Pbw.[22] Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een in de keuken werkzame medewerker van de catering, een medewerker van de inrichtingswinkel of een geestelijk verzorger.[23]
Een schriftelijk verslag dient daarnaast wel altijd opgemaakt te worden door de medewerker die het voorval waarnam. Het is dus niet mogelijk dat dit door een andere werknemer geschied.[24] De gedetineerde weet dan immers wat hem verweten wordt, zodat hij of zij zich kan beraden op de verdediging, voordat deze door de directeur gehoord wordt over het voorval.
In de beginselenwetten is geen termijn genoemd voor het aanzeggen en op de hoogte stellen van de directeur. In de jurisprudentie wordt daarom aansluiting gezocht bij de termijn van uitreiking van de schriftelijk mededeling, zijnde onverwijld.[25] Een termijn van drie dagen is in ieder geval te lang.[26] Maar ook het geval waarin een verslag anderhalf uur later werd aangezegd, werd te laat bevonden.[27] Een en ander is dus altijd afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Bewaardersarrest
De jeugdige kan door een personeelslid of medewerker, in afwachting van de afhandeling van zijn aangezegde en opgemaakte schriftelijke verslag door de directie, worden afgezonderd in afzonderingscel op grond van zogenoemd ‘bewaardersarrest’ voor ten hoogste 15 uur (artikel 25 lid 4 van de Bjj). Dit kan alleen indien de gedraging een onverwijlde tenuitvoerlegging van afzondering noodzakelijk maakt.
De genoemde 15 uren betreffen klokuren. Dit betekent dat de tijd direct ingaat bij het insluiten of afzonderen en ook doorloopt in de uren dat een jeugdige is ingesloten voor bijvoorbeeld de nacht.[28] Indien de directeur beslist tot het niet opleggen van een disciplinaire straf eindigt de afzondering van de jeugdige direct. Indien de directeur wel beslist tot het opleggen van een disciplinaire straf, gaat het bewaardersarrest over in de disciplinaire straf.[29]
Er is geen rechtsregel op grond waarvan de duur van het bewaardersarrest in mindering moet worden gebracht op de vervolgens opgelegde disciplinaire straf.[30] Naar het oordeel van de beroepscommissie dient het bewaardersarrest, gelet op de context waarin dit wordt opgelegd, namelijk vooruitlopend op een door de directeur te nemen beslissing over een ordemaatregel of een disciplinaire straf, te worden opgevat als een namens de directeur genomen beslissing waartegen beklag open staat.[31] Soms krijgen jeugdigen een zogenaamd ‘time-out’ opgelegd.[32] Dit kan als een kortdurend bewaardersarrest worden gezien als bedoeld in artikel 25 lid 2 Bjj.[33]
Afhandeling van het rapport
De afhandeling van het schriftelijk verslag moet in beginsel binnen 24 uur na aanzegging van het verslag plaatsvinden (artikel 50 lid 1 Pbw). Slechts vanwege bijzondere omstandigheden kan van deze termijn worden afgeweken.[34] De RSJ oordeelde dat het niet binnen 24 uur afhandelen van het verslag vanwege organisatorische problemen, zoals het doen van zorgvuldig onderzoek en navraag doen bij de betrokken personeelsleden, geen overschrijding van de termijn van 24 uur rechtvaardigen.[35]
Horen
De directeur leest het verslag van de medewerker en moet, voordat hij beslist over het opleggen van een straf en/of voor het einde van de 15 uur dat de gedetineerde afgezonderd is, de jeugdige horen (artikel 61 lid 1, Bjj).[36] Voor overschrijding van de termijn van 15 uur is het afwezig zijn van de directeur in de inrichting geen verschoonbare reden. Een justitiabele kan door de directeur namelijk ook telefonisch worden gehoord.[37]
Wordt de jeugdige niet tevoren gehoord, dan wordt een klacht over de bestraffing formeel gegrond verklaard. Een directeur kan het horen van een jeugdige niet overlaten aan een ander personeelslid, maar moet dit zelf doen.[38] Indien de directeur een justitiabele in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, maar dat horen niet plaatsvindt door toedoen van de jeugdige, is voldaan aan de hoorplicht.[39] In een zaak waar een jeugdige herhaaldelijk ‘migraine’ antwoordde toen hij kon worden gehoord en het horen daarop niet heeft plaatsgevonden, was de RSJ van oordeel dat de hoorplicht niet geschonden was.[40]
Indien de directeur optreedt op grond van eigen waarneming van strafwaardig gedrag, kan de directeur een disciplinaire straf opleggen zonder dat van dat gedrag rapport is aangezegd en opgemaakt (artikel 54 lid 3 Bjj). Voordat de disciplinaire straf wordt opgelegd, dient de jeugdige wel door de directeur te worden gehoord.
Uitreiken beschikking
De directeur geeft de jeugdige van zijn beslissing tot strafoplegging zo spoedig mogelijk een schriftelijke mededeling. De RSJ oordeelde dat als de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf niet of niet onverwijld aan de jeugdige wordt uitgereikt een beroep om die reden gegrond is.[41] Het onverwijld uitreiken is in ieder geval binnen 24 uur.[42] De feitelijke uitreiking behoeft niet door de directeur zelf te geschieden.
Inhoud/vorm beschikking
Op grond van artikel 62 lid 1van de Bjj moeten de reden van de disciplinaire straf en de datum worden vermeld in de beschikking en moet de beschikking zijn ondertekend door de directeur. Daarnaast staat in de beschikking altijd de duur van de disciplinaire straf vermeld. In de beschikking staat ook vermeld of de jeugdige is gehoord. Tot slot staat vermeld dat de jeugdige beklag kan instellen tegen de beslissing; de termijn waarbinnen hij dit beklag moet instellen (zeven dagen) en de mogelijkheid heeft om hangende de uitspraak op het klaagschrift te verzoeken om de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen (artikel 62 lid 4 Bjj).
Een beschikking is onvoldoende gemotiveerd als daarin slechts staat dat de justitiabele door zijn gedrag de rust en orde heeft verstoord. Duidelijk aangegeven moet worden om welk soort gedrag het gaat.[43]
Tenuitvoerlegging
De straf dient na oplegging onverwijld ten uitvoer te worden gelegd. Daarvan is ook nog sprake als de straf in verband met het ondergaan van een andere straf onmiddellijk na afloop van die straf wordt ondergaan.[44] De zorgvuldigheid vereist dat de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan beslist over het opleggen van een disciplinaire straf en dat de afhandeling binnen 24 uur na het aanzeggen van het verslag plaatsvindt.[45]
De straf mag niet ingaan op een datum die ligt vóór de dag waarop de straf is opgelegd.[46] Straffen met terugwerkende kracht is in strijd met de wet.[47] De eenmaal opgelegde disciplinaire straf mag daarnaast niet achteraf worden gewijzigd ten nadele van de justitiabele.[48]
Strafsoorten in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
De directeur kan op grond van artikel 55 lid 1 van de Bjj, de navolgende disciplinaire straffen (limitatief) opleggen:
- Opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder.
- Ontzegging van bezoek van een bepaald persoon of bepaalde personen voor ten hoogste vier weken, indien het feit plaatsvond in verband met het bezoek van die persoon of personen.
De beklagcommissie heeft hierover geoordeeld dat de disciplinaire straf van ontzegging van het bezoek niet aan de jeugdige kon worden opgelegd, aangezien het feit niet plaatsvond in verband met het bezoek. Het ging namelijk om het weigeren van een urinecontrole, waardoor de jeugdige vier weken geen bezoek mocht ontvangen, anders dan zijn ouders. Dit was volgens de beklagcommissie niet in overeenstemming met de wet.[49] - Uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en ten hoogste zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder. Bij een overschrijding van het maximaal aantal dagen heeft de jeugdige recht op een tegemoetkoming, zoals een disciplinaire straf die voor tien dagen is opgelegd.[50]
- Weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof. Een disciplinaire straf tot intrekking van het verlof over een langere periode is in strijd met de wet.[51] Daarnaast is het van belang dat het mogelijke verwijtbare gedrag is vastgesteld, voordat verlof wordt ingetrokken bij wijze van een disciplinaire straf.[52]
- Geldboete tot een bedrag van ten hoogste het zakgeld, bedoeld in artikel 51, derde lid, Bjj van één week.
De directeur kan besluiten meer dan een straf op te leggen (artikel 55 lid 3 Bjj). Het is hierbij wel van belang dat een straf van opsluiting in een strafcel of andere verblijfsruimte en een straf tot uitsluiting van deelname aan activiteiten samen niet meer dan vier dagen mogen duren voor jeugdigen tot zestien jaar en zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder.
Verblijf in een strafcel
Indien de disciplinaire straf een afzondering langer dan 24 uur inhoudt, worden de Commissie van Toezicht, de inrichtingsarts, de ouders of voogd, stiefouder of pleegouders terstond van deze afzondering op de hoogte gebracht. De RSJ acht het aanbevelingswaardig om een strafcel met enige aankleding aan te bieden, maar ziet hiertoe geen wettelijke verplichting.[53]
Cameratoezicht
Een jeugdige aan wie een disciplinaire straf van opsluiting in strafcel is opgelegd, kan onder cameratoezicht worden geplaatst, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de jeugdige dit noodzakelijk maakt (artikel 55a lid 1 Bjj).
De directeur vraagt voorafgaand aan deze beslissing advies aan de gedragsdeskundige of de inrichtingsarts. Indien het advies niet afgewacht kan worden, kan de directeur het cameratoezicht direct instellen en vraagt hij dit advies zo spoedig mogelijk na deze beslissing (artikel 55a lid 2 Bjj).
Zie hierover ook het dossier over Cameratoezicht .
Luchten
Gedurende het verblijf in een strafcel op grond van een disciplinaire straf, neemt de jeugdige niet deel aan activiteiten. Hierop geldt als enige wettelijke uitzondering het recht op het dagelijks verblijf in de buitenlucht (artikel 53 lid 5 Bjj). Dit dagelijkse uur luchten zal veelal wel plaatsvinden in een luchtkooi, die zich in iedere inrichting op de afzonderingsafdeling bevindt. De jeugdige lucht daar alleen en niet gezamenlijk met andere jeugdigen die op de strafafdeling verblijven. In de meeste gevallen is dit voor de jeugdige die in de afzondering verblijft ook het enige moment dat hij mag roken.
Voor meer informatie over luchten wordt u verwezen naar het dossier Luchten.
Contact buitenwereld
De directie kan tijdens het verblijf van de jeugdige in de strafcel het contact met de buitenwereld beperken of uitsluiten. Voor contact met de raadsman en andere geprivilegieerde contacten gelden aparte bepalingen, zie artikel 42, 43, lid 7 en artikel 44 lid 4 van de Bjj. Dit houdt feitelijk in dat de jeugdige bezoek en post kan ontvangen van diens rechtsbijstandverlener terwijl hij in de strafcel verblijft. Hij kan tevens bellen met diens rechtsbijstandverlener indien de noodzaak en gelegenheid hiertoe bestaat.
Voor meer informatie over contact met de buitenwereld wordt u verwezen naar het dossier Contact met de buitenwereld raadplegen.
Strafduur
De directie mag nooit langer straffen dan de maximum strafduur van vier dagen voor jeugdigen tot zestien jaar en de maximum strafduur van zeven dagen voor jeugdigen van zestien jaar en ouder (artikel 55 Bjj). Zie de uitspraak van de RSJ van 26 augustus 2021, waarbij de jeugdige twee straffen van tien dagen moest ondergaan. Beklag werd dan ook gegrond verklaard, aangezien de Bjj een maximum strafduur van zeven dagen telt. De straf was dus niet in overeenstemming met de wet.[54]
Beoordeling van de straf door de beklagcommissie
Bij beoordeling van de strafmaat dient de beklagrechter een zekere terughoudendheid in acht te nemen. Vanwege het punitieve karakter van een disciplinaire straf, reikt de toetsing wel verder dan enkel een marginale toetsing. De beklagcommissie toetst of het aannemelijk is dat klager de verweten gedraging heeft begaan en daarvoor verantwoordelijk kan worden gesteld en, daarnaast, of de opgelegde straf redelijk en billijk is gelet op de alle omstandigheden en belangen.[55] In vergelijkbare gevallen dient een vergelijkbare straf te worden opgelegd. De beroepscommissie kan onderzoek doen naar verschillen tussen in vergelijkbare gevallen opgelegde disciplinaire straffen.[56]
(On)voorwaardelijk straffen
Een straf kan door de directeur (deels) voorwaardelijk worden opgelegd. Een onvoorwaardelijk opgelegde straf kan op grond van artikel 57 Bjj door de directie geheel of ten dele voorwaardelijk worden opgelegd. Een onvoorwaardelijke straf kan tevens worden omgezet in een voorwaardelijke straf. De proeftijd bedraagt ten hoogste twee maanden en gaat in op de dag volgend op de dag waarop de straf wordt opgelegd.
De directeur stelt in elk geval als voorwaarde dat de jeugdige zich onthoudt van het plegen van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.[57] De directeur kan andere voorwaarden aan het gedrag van de gedetineerde stellen.
De directeur kan daarnaast nog andere bijzondere voorwaarden aan het gedrag van de jeugdige stellen. Deze bijzondere voorwaarden moeten worden vermeld in de beschikking als bedoeld in artikel 61 lid 1 Bjj. Van een voorwaardelijke straf kan geen schorsing worden gevraagd.
Cumulatie van straffen
De beginselwetten kennen geen verbod tot cumulatie van straf en maatregel. Cumulatie houdt in dat straffen bij elkaar worden opgeteld. Wanneer er een ordemaatregel voorafgaand aan een disciplinaire straf is opgelegd, hoeft De duur van de ordemaatregel hoeft in beginsel dan ook niet te worden afgetrokken van de duur van de straf.[58] De wet kent geen mogelijkheid van omzetting van een disciplinaire straf in een ordemaatregel.[59] Cumulatie van disciplinaire straffen voor verschillende feiten is daarnaast wel mogelijk, tenzij er sprake is van een sterke samenhang in tijd, plaats en te bescheren rechtsgrond.[60] Ook kennen de beginselwetten, anders dat het Wetboek van Strafrecht, geen aftrekregeling van de tijd die een justitiabele in afzondering heeft doorgebracht in afwachting van de afhandeling van een rapport. Wel kan de directeur bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf rekening houden met de tijd die een justitiabele reeds in afzondering heeft verbleven.[61]
______________________________________________________________________________________
[1] C. Kelk en M. Boone, Nederlands detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022, p. 178.
[2] RSJ 16 januari 2022, 21/20635/GA.
[3] RSJ 20 november 2015, 15/2751/GA en RSJ 13 februari 2015, 15/0419/SGA.
[4] RSJ 12 april 2013, 13/0193/GA. Zie voorbeeld BJJ: RSJ 19 augustus 2020, R-20/7072/JA.
[5] Nederlands Detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 178.
[6] Zie respectievelijk: RSJ 23 december 2019, R-19/4724/JA en RSJ 15 november 2021, 21/22059/JA; RSJ 10 februari 2020, R-19/4657JA en R-19/4658/JA; RSJ 23 februari 2021, 21/19361/JA; RSJ 27 september 2018 R-680 en RSJ 6 maart 2023, 22/30273/JA.
[7] Zie voorbeeld over medeverantwoordelijkheid: RSJ 18 juni 2021, R-20/6000/GA.
[8] RSJ 16 juli 2007, 07/1033/GA. Zie voor een recenter voorbeeld: RSJ 6 januari 2023, 21/24850/GA.
[9] Voorbeeld individuele verantwoordelijkheid: RSJ 11 september 2023, 21/24535/GA.
[10] RSJ 19 augustus 2020, R-20/7072/JA.
[11] RSJ 16 oktober 2012, 12/1567/GA..
[12] RSJ 4 juni 2015, 15/0636/GA.
[13] RSJ 31 maart 2016, 15/3447/GA.
[14] RSJ 30 december 2021, 21/20752/GA.
[15] RSJ 23 november 2015, 15/2167/GA en RSJ 19 juli 2004, 04/0868/GA.
[16] Zie voor een voorbeeld verschil beklagcommissie en beroepscommissie: RSJ 12 oktober 2023, 23/33874/TA en RSJ 23 januari 2020, R-19/4636/GA.
[17] RSJ 1 november 2012, 12/2163/GA.
[18] RSJ 16 december 2020, R-19/5593/GA.
[19] RSJ 3 december 2012, 12/2018/GA.
[20] RSJ 19 december 2005, 05/2292/GA en 29 juli 2002, 02/1013/GA.
[21] Voorbeeld formele gebreken: RSJ 13 januari 2020, R-19/4353/JA.
[22] RSJ 20 juni 2016, 16/0396/GA.
[23] RSJ 28 januari 2002, 01/1940/GA, 6 januari 2003, 02/0971/GA en 6 oktober 2012, 12/1567/GA.
[24] RSJ 20 juni 2016, 16/0396/GA. Zie ook; RSJ 29 januari 2018, 17/3268/GA.
[25] RSJ 27 september 2016, 16/2055/GA & RSJ 7 oktober 2019, R-19/3770/GA.
[26] RSJ 15 oktober 2013, 13/3356/SGA.
[27] RSJ 13 februari 2017, 16/3555/GA.
[28] KC 12 april 2011, 2011/038
[29] KC 12 april 2011, 2011/038 en zie ook; RSJ 13 januari 2020, R-19/4553/JA.
[30] RSJ 23 februari 2016, 15/3912/GA.
[31] RSJ 5 januari 2022, R-20/7109/GA.
[32] RSJ 24 april 2006, 05/2863/JA.
[33] RSJ 10 februari 2006, 05/2329/JA
[34] RSJ 21 oktober 2020, S-20/4580/SGA.
[35] RSJ 29 december 2020, R-19/4727/GA.
[36] RSJ 13 januari 2020, R-19/4353/JA.
[37] RSJ 23 september, 13/2116/GA.
[38] RSJ 13 januari 2020, R-19/4353/JA.
[39] RSJ 20 augustus 2015, 15/0963/TA.
[40] RSJ 23 februari 2021, R-20/7897/JA
[41] RSJ 23 december 2019, R-19/4724/JA.
[42] RSJ 20 oktober 2020 R-19/3687/GA.
[43] RSJ 18 juli 2017,16/3941/GA.
[44] H. Cremers, G. de Jonge en J. Serrarens, Bajesboek online, p. 216.
[45] RSJ 28 april 2017, 16/4280/GA.
[46] RSJ 13 januari 2021 R-19/4353/JA.
[47] RSJ 13 januari 2021 R-19/4353/JA.
[48] RSJ 24 augustus 2011, 11/0719/GA.
[49] KC 26 juni 2017, 2017/034.
[50] RSJ 26 augustus 2021, R-20/8497/JA.
[51] Zie KC 28 mei 2019, 2019/017 en RSJ 8 november 2019, R-19/3895/JA.
[52] RSJ 19 augustus 2020, R-20/7072/JA.
[53] RSJ 10 februari 2020, R-19/4657JA en R-19/4658/JA.
[54] RSJ 26 augustus 2021, R-20/8497/JA.
[55] RSJ 12 mei 2011, 10/3334/GA. Zie voor een inhoudelijke beoordeling van alle omstandigheden en belangen: RSJ 6 maart 2023, 22/30273/JA.
[56] RSJ 5 juni 2015, 15/1743/SGA.
[57] Artikel 57 lid 2 Pbw.
[58] RSJ 26 maart 2009, 08/2760/GA.
[59] RSJ 5 augustus 2005, 05/1023/GA.
[60] RSJ 15 september 2016, 16/1782/GA en RSJ 5 februari 2018, 17/2639/GA.