Jurisprudentie disciplinaire straffen
Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de beroepscommissie (RSJ) kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.
KC 20 december 2021, 2022/009
Klager klaagt over een disciplinaire straf bestaande uit veertien dagen opsluiting in een strafcel wegens het bezit van contrabande. Klager voert aan dat de opgelegde disciplinaire straf onredelijk en onbillijk is, aangezien hij lijdt aan een ernstige vorm van claustrofobie. De dag na de strafcelplaatsing heeft klager de psycholoog gezien en deze heeft geadviseerd dat hij zo kort mogelijk in de isoleercel moest verblijven. Klager is tijdens de strafcelplaatsing ook onder cameratoezicht geplaatst en heeft vervolgens afleiding in de vorm van krijtjes, boeken en later ook een tv gekregen. Uiteindelijk heeft klager zeven dagen in de isoleercel gezeten. Door de directie wordt niet ontkent dat klager lijdt aan een ernstige vorm van claustrofobie en dat dit bekend is bij de medische dienst en de psycholoog. De beklagrechter oordeelt dat sprake is van een onredelijk strenge bestraffing en dat klager niet in een strafcel geplaatst had mogen worden. De beklagrechter overweegt daartoe dat uit de stukken niet blijkt dat alternatieven, zoals verblijf op eigen cel, zijn overwogen. Het beklag wordt gegrond verklaard en aan klager wordt een tegemoetkoming van € 87,50 (7 x €12,50) toegekend.
KC 20 juni 2021, 2021/038
Klaagster is op 12 april in een afzonderingscel geplaatst voor de duur van 14 dagen met cameratoezicht. Op 13 april wordt klaagster een beslissing uitgereikt van deze ordemaatregel. Op 14 april 2021 is de beslissing aan klaagster uitgereikt, waarin is besloten om klaagster met terugwerkende kracht tot 12 april 2021 een disciplinaire straf op te leggen van 7 dagen die ten uitvoer wordt gelegd in de strafcel. De ordemaatregel komt te vervallen naar aanleiding van het advies van de arts en psycholoog en de opgelegde straf komt daarvoor in de plaats. De beklagrechter overweegt dat er een rapport wordt opgemaakt nadat er een incident heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van het rapport kan de directeur beslissen of het rapport gevolgen heeft of niet. Dit dient zo spoedig mogelijk maar uiterlijk 24 uur nadat de directeur het rapport heeft ontvangen. De gevolgde werkwijze is niet correct. De beslissing tot het opleggen van een disciplinaire straf met terugwerkende kracht is in strijd met de wet en kan daardoor niet in stand blijven. Klaagster komt een tegemoetkoming toe van € 10,-- per dag dat zij ten onrechte in de strafcel heeft verbleven.
KC 8 september 2020, 2020/029
Het klaagschrift is gericht tegen een disciplinaire straf opgelegd aan klager wegens fysieke en verbale agressie jegens het personeel. Dit gedrag was volgens klager een reactie op een disproportioneel hardhandige en gewelddadige aanpak door het personeel. De raadsman van klager heeft de directeur verzocht camerabeelden van het incident te tonen. De directeur heeft dit geweigerd en stelt dat een uitschrijving van deze beelden volstaat. De beklagcommissie oordeelt in een tussenuitspraak dat de uitschrijving van de beelden in deze zaak onvoldoende nauwkeurig is om een oordeel te kunnen vellen: zij houdt de klacht aan en draagt de directeur op de camerabeelden te tonen aan de beklagcommissie, de secretaris, klager en zijn raadsman. De directeur weigert de camerabeelden te tonen aan klager en zijn raadsman om de privacy van de personen op de beelden te beschermen. De beklagcommissie oordeelt in de einduitspraak dat dit beroep op privacy niet opgaat. Bovendien druist de weigering in tegen algemene beginselen van behoorlijke rechtspraak, waaronder het openbaarheidsbeginsel. De beklagcommissie ziet zich daarom genoodzaakt de zaak te beoordelen aan de hand van de thans beschikbare (schriftelijke) stukken. Op grond hiervan kan klagers stelling dat er excessief geweld jegens hem is toegepast niet uitgesloten kan worden. De beklagcommissie gaat daarom uit van de juistheid hiervan, verklaart het beklag gegrond en kent klager een tegemoetkoming van €140 toe.
KC 26 juni 2017, 2017/034
Klager beklaagt zich over de onrechtmatige en disproportionele beslissing tot het beperken van zijn bezoek, inhoudende dat hij voor vier weken geen ander bezoek dan zijn ouders op de bezoekzaal mag ontvangen, vanwege het weigeren van een urinecontrole. Klager stelt dat hij de urinecontrole niet heeft geweigerd, maar de visitatie vooraf. De visitatie zou geen onderdeel zijn van de procedure, noch is aangetoond waarom van de procedure mocht worden afgeweken. Tevens stelt klager dat het verband tussen de disciplinaire straf en het weigeren van de visitatie niet duidelijk is. De directie heeft gesteld dat bij de urinecontrole is gewerkt volgens de geldende procedure. Zij is van mening dat te allen tijde een visitatie kan plaatsvinden. De beklagcommissie acht voldoende aannemelijk dat klager zich schuldig heeft gemaakt aan strafwaardig gedrag. Het argument dat een visitatie geen standaard-onderdeel zou vormen van een urinecontrole, kan niet aangewend worden om de urinecontrole te weigeren. De combinatie van de standaardstraf in combinatie met de als disciplinaire straf opgelegde bezoekbeperking acht de beklagcommissie echter niet in overeenstemming met de wet. De beklagcommissie verklaart de klacht gegrond en legt een compensatie op van € 2,50 per week dat de bezoekbeperking is opgelegd en voor het geval tevens een beperking van de kring van bezoekers is opgelegd, een aanvullende compensatie van 2,50 per week.
KC 10 januari 2017, KC 2017/013
De klacht richt zich tegen de beslissing van de directeur bestaande uit een disciplinaire straf van opsluiting in de strafcel voor de duur van vijf dagen vanwege frauderen tijdens een urinecontrole. Klager is onder het mom van bewaardersarrest afgezonderd in de strafcel. Ook is het schriftelijk verslag aan klager pas aangezegd door de directeur. De directeur weerspreekt dit. Er is gezien dat klager trachtte te frauderen bij een urinecontrole. De beklagrechter is van oordeel dat het niet aanzeggen van het schriftelijk verslag onvoldoende door klager aannemelijk is gemaakt. Wat betreft het opleggen van bewaardersarrest aan klager oordeelt de beklagrechter dat van een noodzaak tot onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering van klager niet is gebleken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting lijkt de insluiting van klager op bewaardersarrest in de strafcel meer een standaard werkwijze te zijn. De beklagrechter zal de klacht op dit punt gegrond verklaren en een klager een tegemoetkoming van € 5,- toekennen. Voor wat betreft de disciplinaire straf constateert de beklagrechter dat het schriftelijk verslag feitelijk weergeeft wat door de piw-er is geconstateerd tijdens de urinecontrole. Hierdoor is naar zijn oordeel voldoende vast komen te staan dat klager wilde frauderen tijdens de urinecontrole.
KC 12 april 2011, 2011/038
De verpleegde kan, op grond van artikel 34, derde lid, van de Bvt, door het hoofd van de afdeling bij dringende noodzakelijkheid worden gesepareerd voor ten hoogste 15 uur. De genoemde 15 uren betreffen klokuren. Dit betekent dat de tijd direct ingaat bij het insluiten of afzonderen en ook doorloopt in de uren dat een gedetineerde is ingesloten voor bijvoorbeeld de nacht.
KC 12 april 2011, 2011/038
Indien de directie wel beslist tot het opleggen van een disciplinaire straf gaat het bewaardersarrest over in de disciplinaire straf.