Jurisprudentie
Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de RSJ kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.
Jurisprudentie beklagcommissie
KC 7 oktober 2019, KC 2019/019
De beklagcommissie stelt vast dat op 23 juli 2019 de beslissing is genomen om de a-dwangbehandeling door middel van medicatie bij klaagster voort te zetten. Het beklag richt zich onder meer tegen het feit dat de beslissing onzorgvuldig is geweest nu er geen second opinion is gevraagd. De RSJ heeft onlangs aangegeven dat zij het bij een a-dwangbehandeling als deze in het kader van de zorgvuldigheid wenselijk acht dat bij voorkeur vanaf een tweede en uiterlijk bij een derde verlenging ook een psychiater is betrokken, die zijn oordeel geeft over de noodzaak en toepassing van de a-dwangbehandeling. De beklagcommissie is van oordeel dat dit (kennelijk) een gewijzigd/nieuw standpunt is dat de RSJ heeft ingenomen. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om een onafhankelijk psychiater in te schakelen bij de verlenging/voortzetting van de a-dwangbehandeling. Bovendien zijn er in het geval van klaagster ook meerdere psychiaters betrokken geweest op verschillende momenten. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat de kliniek voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het nemen van de beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling. De beklagcommissie stelt dat er wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beklagcommissie is van oordeel dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.
KC 9 juli 2018, KC 2018/026
Klager vraagt om zijn dwangbehandeling te stoppen dan wel te wijzigen. Van de behandeling die hij nu ondergaat, medicijnen in de vorm van een injectie (depotmedicatie), heeft hij veel klachten. Klager wil graag een kans om de medicatie in tabletvorm in te nemen. Volgens de directie is het stoppen van medicatie niet haalbaar, omdat het gebruik van anti psychotische medicatie noodzakelijk is om het risico op agressief gedrag te minimaliseren. In samenspraak met klager, de directie en de behandelend psychiater is geprobeerd andere medicatie toe te dienen, de huidige medicatie te verminderen en de medicatie in tabletvorm te geven. Helaas had geen van de alternatieven het gewenste effect. De beklagcommissie overweegt dat de kliniek zeer zorgvuldig met de situatie omgaat. Men blijft steeds met klager in gesprek. Er zijn nu echter geen alternatieven meer beschikbaar die zich ook verhouden met het belang van de handhaving van de veiligheid. De kliniek heeft, het voorgaande in overweging nemende, voldoende gemotiveerd en onderbouwd waarom de toediening van dwangmedicatie noodzakelijk is. De beklagcommissie begrijpt dat het vervelend is voor klager dat hij zich niet goed voelt bij de huidige depotmedicatie en hoopt dat klager en de kliniek met elkaar in gesprek kunnen blijven hierover. De klacht dient echter ongegrond te worden verklaard.
KC 5 januari 2017, KC 2017/003
De beklagcommissie stelt op de eerste plaats vast dat uit de bestreden beslissing tot toepassing van b-dwangbehandeling niet blijkt welke vorm van gevaar zoals neergelegd in artikel 46a van de Pbw in het onderhavige geval door de directeur is aangenomen en aan zijn beslissing is ten grondslag gelegd. Ook neemt de beklagcommissie in aanmerking dat uit het behandelplan noch uit de overige beschikbare stukken blijkt waaruit het agressieve gedrag van klager bestond. Het bestreden besluit lijdt daarmee aan een motiveringsgebrek. Bovendien kan aldus evenmin worden vastgesteld of wellicht het reeds ingezette, minder ingrijpende middel van afzondering in de afzonderingscel niet voldoende was om het gevaar voorlopig af te wenden en dat een beslissing over het al dan niet toepassen van a-dwangbehandeling – welke beslissing met meer procedurele waarborgen voor klager is omkleed – in het onderhavige geval niet kon worden afgewacht. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klager een tegemoetkoming toe ter hoogte van € 50,00 euro.
KC 1 november 2016, KC 2017/004
De beklagcommissie komt tot het oordeel dat niet voldaan is aan het gevaarscriterium zoals omschreven in artikel 46a van de Pbw, nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat het gevaar bestaat dat klaagster maatschappelijk te gronde gaat of dat het gevaar bestaat dat klaagster een ander van het leven zal beroven of hem ernstig lichamelijk letsel toe zal brengen. De directeur heeft daarom niet kunnen beslissen tot het toepassen van a-dwangbehandeling. De klacht zal gegrond verklaard worden waarbij aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van 50,00 euro.
KC 6 oktober 2016, KC 2017/005
Omdat de directeur niet voldaan heeft aan alle in de wet en jurisprudentie gestelde vereisten is de beklagcommissie van oordeel dat de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling onvoldoende is gemotiveerd en dientengevolge onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet hierop zal het beklag gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, komt aan klaagster een tegemoetkoming toe van € 50,00.
KC 5 september 2016, KC 2016/061
Klager beklaagt zich over de weigering tot het geven van een schriftelijke mededeling van de toegediende medicatie op 10 juni 2016. De beklagcommissie overweegt dat de wet niet vereist dat na schriftelijke mededeling van de eerste beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling met bepaalde medicatie gedurende drie maanden, van elke toediening van die medicatie binnen die drie maanden weer een schriftelijke mededeling wordt verstrekt. De toestemming voor a-dwangbehandeling impliceert dat dwangmedicatie gegeven mag worden conform het behandelplan, mits wel voldoende ruimte open wordt gelaten tot wijziging van medicatie en dosering. In dit geval is in de beslissing opgenomen dat de hoogte en interval van het depot verder zal worden bepaald op geleide van werking en/of eventuele bijwerking. Derhalve mochten medicatie en dosering aan worden gepast zonder dat daar een nieuwe beslissing voor hoeft te worden genomen. Het uitreiken van een nieuwe schriftelijke mededeling bij wijziging van medicatie en/of dosering, is derhalve geen wettelijk bepaald recht. De beklagcommissie is van oordeel dat geen sprake is van schending van enig recht van klager, waardoor geen sprake is van een beslissing in de zin van artikel 56 Bvt. Klager is derhalve niet-ontvankelijk in zijn beklag. Er is beroep tegen deze uitspraak ingesteld. Dit is ongegrond verklaard.
KC 18 mei 2015, KC 2015/014
Het hoofd van de kliniek heeft ten aanzien van klaagster besloten tot de toepassing van b-dwangbehandeling ex artikel 16b Bvt. In het kader van deze b-dwangbehandeling is er feitelijk op verschillende data onvrijwillig medicatie aan klaagster toegediend. De middelen die zijn ingezet waren voorafgaand aan de behandeling in het behandelingsplan opgenomen. De toediening werd steeds volstrekt noodzakelijk geacht door de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater. Voorafgaand aan iedere toediening is er overleg geweest tussen deze psychiater, een arts, het afdelingshoofd en het hoofd van de kliniek. Anders dan klaagsters raadsman is de beklagcommissie van oordeel dat de geneeskundige behandeling ex artikel 26 Bvt in casu geen alternatief is. De beklagcommissie is van oordeel dat het gevaar in dit geval niet op andere wijze dan middels de b-dwangbehandeling kon worden afgewend. Aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan en de klacht wordt derhalve ongegrond verklaard.