Jurisprudentie
Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de RSJ kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.
Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de directeur waarbij de eerder opgelegde toezichtmaatregelen verlengd zijn. Klager betoogt dat er geen sprake is van liquidatiegevaar en dat er onvoldoende concrete feiten zijn om de maatregelen te rechtvaardigen. Hij acht de maatregelen ook disproportioneel en vraagt om versoepeling. De directeur stelt dat er nog steeds liquidatiegevaar bestaat en dat de maatregelen ter bescherming van de klager zijn genomen. Klager stond sinds […] op de GVM-lijst met een "hoog" risicoprofiel, waarbij toezichtmaatregelen werden opgelegd. Op 13 […] werd het risicoprofiel gewijzigd naar "verhoogd". Op […] werden de toezichtmaatregelen grotendeels verlengd, uitsluitend gebaseerd op het (risico op) liquidatie- of bedreigingsgevaar. De beklagcommissie concludeert dat de directeur toezichtmaatregelen kan opleggen als dat nodig is voor de handhaving van orde en veiligheid, maar dat een gedegen belangenafweging met schriftelijke verslaglegging vereist is. Aangezien de maatregelen langer duren, moet de onderbouwing zwaarder wegen. De verlengingsbeslissing bouwt voort op de eerdere beslissing en beweert een "heersende liquidatiedreiging". Een e-mailbericht van de officier van justitie ontkracht echter het gemelde gevaar. Het GRIP-rapport bevestigt geen concrete dreiging. De beklagcommissie verklaart de klacht gegrond, vernietigt de beslissing van en kent klager een tegemoetkoming toe van €100. Het gebrek aan concrete informatie over liquidatiegevaar rechtvaardigt de opgelegde toezichtmaatregelen niet. De directeur heeft beroep ingesteld tegen de beslissing. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat er sprake is van een reëel liquidatiegevaar. Ondanks dat het OM niet bekend was met een concreet gevaar, is er een voortdurende dreiging. De maatregelen zijn voldoende gemotiveerd. Beroep gegrond.
1 augustus 2022, KC2022/023
Klager klaagt erover dat de maatregelen die in het kader van zijn GVM status aan hem zijn opgelegd niet maandelijks worden getoetst. Uit de Pbw noch uit de (nieuwe) circulaire blijkt dat de directeur een gedetineerde maandelijks dient te horen omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatrelen dan wel dat de directeur dit maandelijks schriftelijk kenbaar dient te maken aan de gedetineerde. Uit vaste jurisprudentie van de RSJ volgt echter dat dit wel wenselijk wordt geacht. De directeur heeft aangevoerd dat deze verplichting met ingang van de inwerkingtreding van de nieuwe circulaire per 8 juli 2021 is komen te vervallen. De beklagcommissie stelt vast dat de jurisprudentie op dit punt, ook na de inwerkingtreding van de nieuwe circulaire, ongewijzigd is. Ook volgt zij de uitspraak van de beklagcommissie bij de PI Leeuwarden met het kenmerk KC 2022/015 niet. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur ook na inwerkingtreding van de nieuwe circulaire maandelijks een inzichtelijke belangafweging dient te maken omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatregelen. Nu klager niet maandelijks is gehoord, noch klager hier maandelijks schriftelijk van in kennis is gesteld, verklaart de beklagcommissie het beklag gegrond zonder toekenning van een tegemoetkoming.
5 mei 2022, KC2022/015
Klager klaagt over de continuering van de toezichtmaatregelen die hem door de directeur zijn opgelegd zonder dat er een maandelijkse toetsing door de directeur heeft plaatsgevonden. De beklagcommissie constateert op 8 juli 2021 een nieuwe circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico is verschenen die op 1 augustus 2021 in werking is getreden. De nieuwe circulaire bevat verschillende wijzigingen ten opzichte van de vorige circulaire. De beklagcommissie stelt vast dat niet langer het Operationeel Overleg (OO) besluit tot plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst, maar dat het OO nu de SF adviseert. De SF besluit namens de minister voor Rechtsbescherming om een gedetineerde op de GVM-lijst te plaatsen en ook welk risicoprofiel wordt toegekend. Gelet hierop is de beklagcommissie van oordeel dat de directeur niet meer gehouden is om maandelijks een voldoende inzichtelijke belangenafweging te maken met betrekking tot de opgelegde toezichtmaatregelen en een gedetineerde daarvoor te horen of schriftelijk aan de gedetineerde kenbaar te maken welke argumenten aan zijn belangenafweging ten grondslag hebben gelegen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe circulaire is hiervoor niet langer een wettelijke grondslag aanwezig. Klager is dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Eerdere circulaires
19 februari 2021, KC2021/019
Klager heeft het risicoprofiel verhoogd en staat daarom vermeld op de GVM-lijst. Klager heeft verzocht om individueel bezoek in een aparte ruimte te ontvangen. De directeur heeft dit geweigerd en tegen deze beslissing heeft klager beklag ingediend. De directeur heeft gesteld dat er geen indicatie was bij klager om over te gaan tot deze maatregel. De beklagrechter is echter van oordeel dat de directeur, in het licht van alle feiten en omstandigheden, deze beslissing onvoldoende heeft onderbouwd. Het beklag is daarom gegrond verklaard. Klager heeft ervoor gekozen om geen bezoek te ontvangen in de reguliere bezoekzaal omdat hij dit te risicovol vond. Hierdoor heeft klager de periode dat hij in PI Nieuwegein verbleef, geen bezoek ontvangen. De beklagrechter kent aan klager een tegemoetkoming toe van €150,-.
30 juli 2018, KC2019/008
Klager beklaagt zich over de door de directeur opgelegde maatregelen naar aanleiding van een plaatsing van klager op de GVM-lijst. De beklagcommissie oordeelt dat de directeur een discretionaire bevoegdheid heeft voor wat betreft de oplegging van maatregelen aan gedetineerden die op een GVM-lijst zijn geplaatst. De belangenafweging die in het kader van deze bevoegdheid plaatsvindt, zal echter wel toetsbaar en kenbaar moeten zijn. Dit betekent dat deze belangenafweging en de inhoud van het horen van de gedetineerde schriftelijk moeten worden vastgelegd. De beklagcommissie is van oordeel dat de binnengekomen informatie van het GRIP, de visie van de directeur maar ook de informatie die de gedetineerde zelf heeft verstrekt, door de directeur niet toetsbaar en inzichtelijk zijn gemaakt. Hierdoor is voor de beklagcommissie de manier van belangen afwegen niet kenbaar. Ook is niet duidelijk in hoeverre de visie van klager is betrokken in de belangenafweging. Hierdoor kan de beklagcommissie de bestreden beslissing niet inhoudelijk toetsen en wordt het beklag van klager gegrond verklaard. Omdat de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, wordt er gelet op de ingrijpende aard van de toezichtmaatregelen aan klager een tegemoetkoming van €35 toegekend.
26 juni 2017, KC2017/031
Klager beklaagt zich over de toezichthoudende maatregel die aan hem zijn opgelegd ten aanzien van zijn contacten met de buitenwereld. Klager komt van een verblijf op de terroristenafdeling en is van mening dat dit niet betekent dat deze maatregel automatisch moeten worden overgenomen in de inrichting waar hij ten tijde van zijn klacht verbleef. Klager wil hetzelfde worden behandeld als de andere gedetineerden aldaar. De beklagcommissie is van oordeel dat nu klager op de GVM-lijst staat met het profiel ‘extreem’, deze maatregelen moeten worden gezien als maatregelen bedoeld in de circulaire beleid gedetineerden met vlucht-/maatschappelijk risico. De directeur dient zich derhalve te houden aan het bepaalde in deze circulaire en de van toepassing zijnde jurisprudentie van de RSJ. Nu dit niet is gebeurd heeft de beklagcommissie de klacht gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,-.
CvT 23 juni 2017, KC2017/030
Klager beklaagt zich over de frequentie waarmee bij hem celinspecties worden uitgevoerd, kennelijk omdat hij op een interne GBR-lijst staat en over het feit dat hij op deze GBR-lijst staat. De GBR-lijst is een interne lijst met gedetineerden met een bepaald risico. De directeur heeft behoefte om deze lijst te hebben zodat extra aandacht kan worden bestaat aan de gedetineerden op de lijst. Hoewel de beklagrechter hierop zich begrip voor heeft kan hij zich niet verenigen met de wijze waarop de lijst thans is weergegeven. De GBR-lijst is naar het oordeel van de beklagrechter onvoldoende omkleed met de juiste waarborgen. Daarnaast kan en mag het niet zo zijn dat het enkele feit dat een gedetineerde op de lijst staat, zonder enige extra motivering leidt tot extra beperkende maatregelen zoals de celinspecties bij klager. Het beklag wordt daarom op beide onderdelen gegrond verklaard en aan klager wordt een tegemoetkoming toegekend van €50,-. Klager staat niet langer op de GBR-lijst.
9 januari 2015, KC2015/003
Door het Operationeel Overleg worden gedetineerden, na een afgewogen besluitvorming, op de GVM-lijst geplaatst. Vervolgens vindt er een halfjaarlijkse toetsing plaats door het Operationeel Overleg. De directeur is op basis van de huidige wetgeving bij uitsluiting bevoegd tot het opleggen van maatregelen naar aanleiding van de plaatsing op de GVM-lijst. Ten aanzien van de genomen maatregelen dient de vestigingsdirecteur, gelet op de jurisprudentie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, minimaal maandelijks een eigen belangenafweging te maken die dient te worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en dient te worden getoetst op basis van voldoende inzichtelijke criteria. Het door de directeur overgelegde verslag van het horen van klager voldoet naar het oordeel van de beklagcommissie niet aan deze vereisten.
4 oktober 2013, KC 2013/090
Klager klaagt over twee aan hem opgelegde ordemaatregelen van verblijf in een afzonderingscel voor de duur van 14 dagen van 31 mei en 12 juni 2013. De ordemaatregelen zijn ten uitvoer gelegd in andere inrichting. De eerste ordemaatregel is opgelegd omdat de directie vanuit het GRIP informatie kreeg dat klager vluchtgevaarlijk zou zijn. Op 12 juni 2013 is opnieuw een ordemaatregel opgelegd omdat de directie aanvullende informatie over de mate van vluchtgevaarlijkheid van klager had gekregen, op basis waarvan klager op de GVM-lijst is geplaatst met de status ‘extreem vluchtgevaarlijk’. De directie heeft aangegeven dat zij bij het opleggen van de maatregelen rekening heeft gehouden met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en het maatschappelijk belang van de algemene veiligheid heeft laten prevaleren boven het individuele belang van klager. De beklagcommissie is van oordeel dat niet gebleken is van een individuele afweging door de directeur. Die wordt wel van belang geacht. Klachten worden gegrond verklaard, tegemoetkoming €95,-.
10 september 2013, KC 2013/095
Voor het beoordelen van toezichtmaatregelen is de directeur voor een deel afhankelijk van informatie die door het GRIP beschikbaar wordt gesteld, ten aanzien van een plaatsing op de GVM-lijst. De directeur dient daarbij een eigen belangenafweging te maken. De beklagcommissie is van oordeel dat uit de door klager bestreden informatie van het GRIP waarvan de betrouwbaarheid niet vaststaat en onvoldoende viel af te leiden dat maatregelen noodzakelijk waren.
7 mei 2012, KC 2012/096
Klager beklaagt zich over de, in het kader van zijn plaatsing op de lijst GVM, aan hem opgelegde maatregelen en de verlengingen daarvan. De beklagcommissie is van oordeel dat niet is gebleken dat de directeur een eigen belangenafweging, onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en getoetst op basis van ook voor de gedetineerde voldoende inzichtelijke criteria, heeft gemaakt. De betreffende belangenafweging is in ieder geval niet inzichtelijk geworden. De beklagcommissie verklaart de klachten gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe ter hoogte van €250,-.
Voorzieningenrechter
Eiser wil van de GVM-lijst worden verwijderd. Volgens hem heeft hij last van de opgelegde maatregelen die hem sterk beperken in het ontvangen van bezoek en de mogelijkheid om te bellen. Volgens eiser is de plaatsing op deze lijst onrechtmatig. Hij stelt dat er geen vlucht- liquidatie en bedreigingsrisico is en dat hij al 50 keer op transport is geweest, meestal ongeboeid. Er is nooit iets gebeurd.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de plaatsing op de lijst niet onrechtmatig is. Eiser is in 2021 op de lijst geplaatst onder meer nadat bij de politie informatie naar voren was gekomen dat hij naar Zuid-Amerika zou willen vluchten om een celstraf in Nederland te ontlopen. Ook was er informatie dat handlangers hem tijdens een transport zouden willen bevrijden. Op verschillende momenten daarna is geconcludeerd dat die situatie nog steeds actueel was. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat eiser leiding gaf aan een criminele organisatie en daardoor het netwerk en financiële middelen zou hebben om een en ander te bewerkstelligen.
De voorzieningenrechter ziet aanknopingspunten om te twijfelen aan de wijze waarop de betrouwbaarheid van de informatie is getoetst en de uitkomst daarvan. In de afgelopen twee jaar hebben zich geen incidenten hebben voorgedaan en zijn er geen nieuwe meldingen over vluchtrisico’s binnengekomen. Dat dit niet heeft geleid tot het oordeel dat de risico’s zijn geweken, vindt de rechter niet onbegrijpelijk.
In 2022 is daar informatie bijgekomen over een poging tot ontvoering van de schoonzoon van eiser in verband met een geldschuld van eiser. Volgens de Staat is er een risico dat eiser die poging tot ontvoering wil vergelden of dat hij zelf gevaar loopt. Dat klemt temeer omdat nu het hoger beroep loopt van zijn strafzaak waarin mogelijk getuigenverhoren aan de orde zijn.
Alles overwegende oordeelt de rechter dat de Staat in redelijkheid kon besluiten tot verlenging van de GVM-status in de categorie ‘hoog’. De vorderingen worden afgewezen.
ECLI:NL:RBDHA:2022:6674
Op 21 april 2022 heeft eiser van de directeur van de PI een schriftelijke mededeling ontvangen, waaruit blijkt dat hij door DJI is geplaatst op de GVM-lijst met de status ‘hoog’. Aan de beslissing om eiser op de GVM-lijst te plaatsen heeft het OO ten grondslag gelegd dat sprake is van een risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf en van ondermijning van het gezag van directie en personeel in de inrichting. Ter onderbouwing van dit eerste punt is onder andere aangevoerd dat eiser gedurende langere tijd onder de radar en uit handen van politie en justitie te blijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiser hiertegenover voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de Nederlandse autoriteiten bekend was dat hij aan de [adres] ([land]) verbleef, dat hij op dat adres ook gerechtelijke stukken heeft ontvangen, dat hij altijd heeft gereisd met zijn eigen paspoort en onder zijn eigen naam en dat hij overeenkomstig de in zijn vonnis gestelde bijzondere voorwaarde bereikbaar was via het verblijfsadres in [plaats 2]. Volgens de Staat is de plaatsing van eiser op de GVM-lijst ook gerechtvaardigd omdat eiser ondermijnend gedrag vertoond. Eiser heeft namelijk in de PI gebeld met telefoonkaarten van andere gedetineerden. Omdat dit telefoonverkeer in beginsel niet te controleren is, wordt dit beschouwd als ondermijning van het gezag. Volgens eiser heeft hij dit eenmalig gedaan in aanwezigheid van personeel van de PI en heeft hij dit op de dag van zijn aankomst in de PI gedaan omdat hij nog niet beschikte over financiële middelen en hij zijn familie wilde bellen, zodat er saldo op zijn rekening kon worden gestort. Eiser heeft hierna niet meer gebeld met de telefoonkaart van een ander. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de Staat niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich vaker schuldig heeft gemaakt aan het bellen met de telefoonkaart van een medegedetineerde. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het OO op basis van de aan eiser meegedeelde argumenten niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om eiser op de GVM-lijst te plaatsen. Zijn vordering strekkende tot het ongedaan maken van zijn plaatsing op de GVM-lijst wordt toegewezen.
ECLI:NL:RBDHA:2018:5403
Eiser heeft vanaf zijn insluiting in mei 2014 in zeven verschillende penitentiaire inrichtingen verbleven in verband met zijn eigen veiligheid. Eiser is in januari 2015 op de GVM-lijst geplaatst omdat het Operationeel Overleg het aannemelijk achtte dat er sprake was van liquidatiedreiging richting eiser. In juli 2016 is eisers GVM-status wegens gebrek aan concrete informatie afgeschaald naar normaal. Vervolgens is eisers GVM-status in september 2016 weer verhoogd omdat er meldingen waren ingekomen dat eiser met de dood zou zijn bedreigd door een medegedetineerde en er in de PI een steekwapen werd aangetroffen dat vermoedelijk bestemd was om eiser iets mee aan te doen. Ook was sprake van mediagevoeligheid vanwege een interview van eiser in de Volkskrant. Een jaar later, in september 2017, is eiser opnieuw overgeplaatst omdat het gerucht ging dat er een prijs op zijn hoofd was gezet. Het risicoprofiel ‘verhoogd’ is daarom gecontinueerd. In april 2018 is in het Operationeel Overleg besloten de status te handhaven vanwege de rode draad van concrete voortdurende dreiging zowel in als buiten detentie. Daarbij weegt het zwaar dat het hier gaat om een crimineel netwerk waaruit de dreiging richting eiser voortkomt. Eiser vordert verwijdering van de GVM-lijst binnen 24 uur. Eiser is van mening dat de plaatsing op de GVM-lijst is gebaseerd op de mogelijkheid van wraakacties tegen eiser, hetgeen volgens eiser onrechtmatig is. Eiser wenst van de lijst te worden gehaald omdat hij hierdoor niet in aanmerking komt voor detentiefasering en algemeen verlof. De vordering van eiser wordt afgewezen omdat het gevaar van wraakacties tegen eiser wel een grond kan zijn voor plaatsing op een GVM-lijst. Immers, een dergelijke dreiging en gevaar levert een maatschappelijk risico op. Overigens vermeldt de notitie die als bijlage is toegevoegd aan de circulaire, ook expliciet liquidatiegevaar als relevant criterium.
ECLI:NL:RBDHA:2017:8014
Eiser was vanaf mei 2010 eerst in België gedetineerd en vanaf eind 2011 in Duitsland. In 2014 is eiser in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar. In september 2016 is eiser overgebracht naar Nederland. Uit het bericht dat de Duitse officier van justitie aan de Nederlandse autoriteiten schreef, bleek dat er tijdens het proces in Duitsland indicaties waren dat eiser met geweld bevrijd zou worden. Daarnaast bleek dat eiser ook in België geprobeerd heeft te vluchten bij zijn aanhouding en tijdens detentie met behulp van buitenaf en mogelijk met helikopter. Eiser is een week na binnenkomst in Nederland op de GVM-lijst geplaatst op basis van bovenstaande informatie. Eiser vordert verwijdering binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis van de GVM-lijst. Eiser is van mening dat hij niet op de GVM-lijst had kunnen worden geplaatst nu, volgens hem, de informatie waarop de plaatsing gebaseerd is onjuist is. Hij zou geen ontsnappingspogingen hebben willen doen, waardoor er geen vluchtgevaar bestaat. Ook zou er geen verhoogd vluchtgevaar bestaan omdat het strafrestant relatief klein is. Nu eiser op de GVM-lijst staat komt hij niet in aanmerking voor vrijheden en fasering. De vordering van eiser wordt afgewezen omdat de beslissing gebaseerd is op de meest recente informatie die voorhanden was en deze informatie afkomstig was van de autoriteiten die betrokken waren bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. Wel is de rechtbank van mening dat plaatsing op de GVM-lijst op basis van eerdergenoemde informatie niet gerechtvaardigd kan blijven.
ECLI:NL:RBDHA:2015:15920
Eiser vordert verwijdering van de GVM-lijst binnen 24 uur en hiervan melding te maken aan de directeur van de PI waar hij verblijft. In de cel van eiser zijn een dongel, een simkaart en een laptop aangetroffen. Deze zijn aangetroffen bij een cel inspectie naar aanleiding van een MMA-melding. Eiser stelt onterecht op de GVM-lijst te zijn geplaatst daar volgens hem niet de conclusie kan worden getrokken dat hij zich schuldig maakt aan voortgezet crimineel handelen in detentie. Hij zou de MMA-melding zelf geënsceneerd hebben en de laptop, dongel en simkaart zouden hem geen toegang tot internet hebben verschaft. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat eiser zich schuldig maakt aan voortgezet crimineel handelen in detentie, dan wel dat concrete aanwijzingen bestaan dat hij zich daaraan schuldig zal maken. Dit levert een maatschappelijk risico op waardoor de plaatsing van eiser op de GVM-lijst wordt gerechtvaardigd. De vordering van eiser is afgewezen.
Jurisprudentie civiele rechter
ECLI:NL:GHDA:2020:1384
Het hof stelt voorop dat de plaatsing op de GVM-lijst gebeurt aan de hand van het risicoprofiel van betrokkene. Het OO beslist hierover. Deze beslissing kan door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal worden getoetst. In dit geval is appellant op de GVM-lijst geplaatst en op deze lijst gehandhaafd wegens het vermoeden van voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD). Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen zijn bij de beslissing tot plaatsing en handhaving daarvan alle omstandigheden van het geval van belang. Daarbij gaat het niet alleen om de GRIP-informatie (onder meer de in de cel van appellant aangetroffen (verboden) telefoons, zijn instructies via die telefoons aan een voormalig medegedetineerde en contacten met financiers) maar zeker ook zijn van belang de aard en ernst van zijn strafrechtelijk verleden en de hardnekkigheid waarmee hij vanuit detentie van verboden digitale communicatiemiddelen (voor de opzet van drugslaboratoria) gebruik blijft maken. Het gaat immers om de inschatting van een risico, niet om de vaststelling van strafbare feiten. Dit risico op VCHD mocht het OO, gelet op voormelde omstandigheden, reëel en ‘hoog’ achten. Er zijn sterke aanwijzingen dat verboden middelen in de opgezette/op te zetten laboratoria gemaakt kunnen worden en indien mogelijk ook gemaakt zullen worden. Bij dit laatste weegt mee dat [appellant] zich daar in het verleden ook al als leidinggevende mee heeft bezig gehouden en daarvoor tot langdurige gevangenisstraf is veroordeeld. Ook het Openbaar Ministerie houdt serieus rekening houdt met door appellant vanuit detentie gepleegde strafbare feiten. Onder deze omstandigheden heeft het OO in redelijkheid kunnen beslissen hem op de GVM-lijst te plaatsen en te handhaven.
ECLI:RBDHA:2016:1781
Eiser is veroordeeld tot een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf. Hij is geplaatst in de extra beveiligde inrichting (hierna: EBI) in Vught. Na een half jaar heeft de SF beslist tot verlenging van de plaatsing in de EBI. Eiser is hiertegen in hoger beroep gegaan bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) en die heeft het beroep gegrond verklaard. Eiser is overgeplaatst naar de P.I. Zoetermeer. In Zoetermeer is hij op de GVM-lijst geplaatst. Eiser wil een schadevergoeding voor de periode dat hij onterecht in de EBI heeft gezeten en in zijn ogen dus ook beperkt is in zijn vrijheden. De rechter maakt een vergelijking met de beperkingen die voor eiser gelden door de plaatsing op de GVM-lijst. In deze zaak staat de plaatsing op de GVM-lijst niet ter discussie waardoor duidelijk is dat, ook als de termijn in de EBI niet verlengd zou zijn, eiser in Zoetermeer toch op de GVM-lijst geplaatst zou worden en dus beperkt in zijn vrijheden. De rechter stelt vast dat de beperkingen die voor eiser golden in de EBI nagenoeg overeenkomen met de beperkingen die voor hem gelden nu hij op de GVM-lijst is geplaatst. De rechter is dan ook van oordeel dat er geen ernstige inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer waardoor hij niet in aanmerking komt voor een immateriële schadevergoeding.