Honger- en dorststaking
Definities
Hongerstaking
Een hongerstaking is ‘een situatie waarin een gezond persoon voedsel weigert als vorm van protest en niet vanuit de wens om te sterven’.[1] Hongerstaking is dan ook geen poging tot suïcide. De hongerstaker wil blijven leven, maar niet onder dezelfde omstandigheden. Door de hongerstaking probeert de hongerstaker een doel te bereiken dat op een andere manier niet meer te bereiken is. Daarmee accepteert de hongerstaker de dood als uiterste consequentie van zijn handelen. Vaak wordt een hongerstaking ingezet als pressiemiddel door personen die verkeren in een afhankelijke positie. Een hongerstaking wordt daarom ook wel ‘het machtsmiddel van de machteloze’ genoemd.[2]
Dorststaking
Bij een dorststaking is niet alleen sprake van een weigering van voedsel, maar wordt ook vocht geweigerd. Men kan een dorststaking niet langer dan enkele dagen, hooguit een week, volhouden. Bij een dorststaking is er sprake van snelle lichamelijke achteruitgang. Daarom is deze staking zeer moeilijk vol te houden. De dorststaking staat door de snelle lichamelijke achteruitgang nauwelijks in verhouding tot het te bereiken doel. Doordat er sprake is van snelle achteruitgang heeft de staker niet veel tijd om te onderhandelen over zijn eisen en wensen. Dorststaking wordt dan ook niet vaak gekozen als pressiemiddel.[3]
Een bekend voorbeeld van een hongerstaking in Nederland is die van Volkert van der G., de moordenaar van Pim Fortuyn. In 2002 besloot hij om meer dan 60 dagen in hongerstaking te gaan. Hij deed dit onder meer om zich te verzetten tegen de constante aanwezigheid (24 uur per dag) van een camera in zijn cel. Van der G. heeft zijn hongerstaking uiteindelijk beëindigt toen hij zekerheid kreeg dat zijn detentieomstandigheden verbeterd zouden worden, zoals het ontvangen van meer bezoek en vaker luchten. De camera’s bleven daarentegen wel hangen.[4]
Dwangvoeding
Wanneer een hongerstaking lange tijd wordt doorgezet en ook een dorststaking wordt begonnen, kunnen ernstige medische problemen ontstaan. Naarmate de hongerstaking langer duurt, zal de hongerstaking meer gevaar opleveren voor de gezondheid. Uiteindelijk kan een honger- en/of dorststaking zelfs fatale gevolgen hebben. Bij een hongerstaking in detentie, zullen de directie en de betrokken hulpverleners proberen om lichamelijk letsel van de hongerstaker te voorkomen door middel van dwangvoeding.[5] Van dwangvoeding is sprake indien vocht of voeding onder dwang wordt toegediend.
Aanbrengen infuus of sonde
Het toedienen van dwangvoeding kan gebeuren met behulp van een infuus. Een infuus is geschikt voor het toedienen van onder meer water, mineralen en medicijnen. Voor het toedienen van een volwaardige voeding dient een maagsonde aangebracht te worden. Dit is een medische handeling waarbij via de neus een sonde in de maag wordt gebracht, waardoor vervolgens vocht en voedsel het lichaam worden binnengebracht.[6] Wanneer een hongerstaker bij bewustzijn is, dan bestaat de mogelijkheid dat hij zich tegen het inbrengen van de sonde zal verzetten. Wanneer dit het geval is, zal het inbrengen van de sonde gepaard gaan met het gebruik van maatregelen ter fixatie van de staker. Hierdoor is het voor de hongerstaker onmogelijk om het inbrengen van de sonde te verhinderen en om de sonde later te verwijderen. Een andere mogelijkheid is kunstmatige voeding, waarbij voeding wordt toegediend bij een hongerstaker die buiten bewustzijn is. De sonde wordt in dat geval onder narcose ingebracht. Het toedienen van dwangvoeding is niet geheel zonder risico en is een vergaande inbreuk op de persoonlijke integriteit van de gedetineerde.
Toestemmingsvereiste patiënt
Op het verrichten van medische handelingen is de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (hierna: WGBO) van toepassing. In de WGBO wordt de relatie tussen de patiënt en de hulpverlener geregeld. In artikel 7:450 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt gesteld dat de hulpverlener ervoor moet zorgen dat voor aanvang van de medische verrichting de toestemming van de patiënt is verkregen: het toestemmingsvereiste. Dit geldt ook voor medische handelingen tussen een arts en een patiënt in een detentiesituatie. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat de arts een schriftelijke verklaring, waarin de patiënt met het oog op toekomstige onbekwaamheid een bepaalde medische interventie weigert, moet respecteren, tenzij er gegronde redenen zijn dat niet te doen. In het geval van een hongerstaking kan de verklaring verstrekkende, en soms zelfs fatale gevolgen hebben. Dit levert geen grond op om het in artikel 7:450 lid 3 BW genoemde niet te respecteren. Om een beroep te kunnen doen op één van de uitzonderingsgronden zal een bijzondere omstandigheid moeten worden aangevoerd. Dit kan bijvoorbeeld zijn dat het oorspronkelijke doel van de hongerstaker, zonder dat hij daar weet van heeft, inmiddels is bereikt. Het toestemmingsvereiste van het verrichten van een medische handeling is ingegeven door het zelfbeschikkingsrecht van de justitiabele patiënt dat te vinden is in artikel 10 en 11 van de Grondwet.
De overheid moet zich onthouden van inbreuk op de integriteit van het menselijk lichaam. Bij de toepassing van dwangvoeding is de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam in het geding. Er wordt immers een medische handeling tégen de wil van de justitiabele uitgevoerd. In de Penitentiaire Beginselenwet (hierna: Pbw) kan het recht op onaantastbaarheid van het lichaam van de justitiabele overeenkomstig de bepalingen uit hoofdstuk VI (artikel 27-35 Pbw) worden beperkt. De wettelijke grondslag voor medisch handelen zonder toestemming van de gedetineerde is te vinden in artikel 32 Pbw.[7]
Positie inrichtingsarts
In artikel 42 Pbw is het recht op medische verzorging geregeld. Dit recht wordt in beginsel geëffectueerd door de aan de inrichting verbonden artsen. De inrichtingsarts verkeert in een dubbele positie, want hij verleent medische hulp aan justitiabelen, maar maakt ook deel uit van de penitentiaire inrichting, waarover de directeur het bewind voert.[8] Inrichtingsartsen spelen een rol bij hongerstaking. Deze artsen worden vaak gezien als onderdeel van de instelling waartegen de hongerstaking is gericht. De vraag is of deze artsen niet ook bloot staan aan druk vanuit de directie of de overheid om de hongerstaking te beëindigen middels bijvoorbeeld dwangvoeding. Er bestaat tussen de inrichtingsarts en de justitiabele een vertrouwensrelatie, waardoor de inrichtingsarts niet als de aangewezen arts kan functioneren wanneer het gaat om het verrichten van dwanghandelingen. Voor de uitvoering van dwanghandelingen worden daarom doorgaans politieartsen of aan de plaatselijke Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (hierna: GGD) verbonden artsen ingeschakeld. Volgens de Memorie van Toelichting (hierna: MvT) kunnen deze artsen ook als een aan de inrichting verbonden arts in de zin van artikel 42 Pbw functioneren.[9] Vaak wordt er gebruik gemaakt van vertrouwensartsen die huisarts of GGD-arts zijn. Om als vertrouwensarts te kunnen functioneren is volledige onafhankelijkheid nodig. Deze onafhankelijkheid houdt in dat men vrijheid van handelen ten behoeve van de hongerstaker heeft. Deze vrijheid bestaat zowel uit organisatorische als informatieve vrijheid. Uiteraard moet de hongerstaker zijn of haar vertrouwen aan de arts willen geven.[10]
Zelfbeschikkingsrecht
In 1985 is er een circulaire opgesteld met de titel ‘Gedetineerden in hongerstaking’. In deze circulaire wordt aangegeven hoe moet worden gehandeld wanneer een justitiabele in hongerstaking gaat. Deze circulaire betreft een richtlijn waar justitiabelen een beroep op kunnen doen. Het zelfbeschikkingsrecht en de eigen wil van de justitiabele staan centraal in de circulaire. Wanneer een justitiabele eenmaal uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij voedsel wil weigeren, dan moet er op een zorgvuldige manier met zijn eigen wil rekening worden gehouden. De zorg van de overheid moet er dan op gericht zijn de fysieke en psychische beschadiging van de hongerstaker zo veel mogelijk te beperken. Volgens Van Es, Van Ojen en Raat ligt het spanningsveld in ‘het conflict tussen enerzijds de verantwoordelijkheid van de overheid respectievelijk van hulpverleners voor de gezondheid van personen die aan hun zorg zijn toevertrouwd (of zich aan hun zorg toevertrouwen) en anderzijds de individuele rechten van de hongerstaker voortvloeiend uit fundamentele waarden als menselijke waardigheid en zelfbeschikking’.[11]
Wet- en regelgeving
Penitentiaire beginselenwet
Artikel 32 lid 1 Pbw kan als wettelijke opening dienen voor het toepassen van dwangvoeding aan een hongerstakende justitiabele. Artikel 32 lid 1 Pbw bepaalt dat de directeur een justitiabele kan verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, als de handeling naar oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de justitiabele of van anderen. Uit de MvT blijkt dat dit ernstige gevaar kan bestaan uit levensgevaar, gevaar voor ernstige zelfverminking of blijvende invaliditeit.[12] Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het toedienen van voeding en/of vocht dient te worden aangemerkt als een geneeskundige handeling in de zin van artikel 32 lid 1 Pbw.[13]
In de wetsgeschiedenis wordt verwezen naar de Declaration of Tokyo; in geval van hongerstaking wordt de eigen wil van de justitiabele als uitgangspunt genomen. Als de justitiabele onbekwaam wordt geacht een dergelijke beslissing te nemen of als hij de gevolgen van deze beslissing niet kan overzien, dan is toediening van voeding onder dwang op grond van artikel 32 Pbw mogelijk. Dit moet dan noodzakelijk zijn ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de justitiabele of van anderen. Hoewel de directeur toetst of in het specifieke geval op grond van artikel 32 Pbw kan worden overgegaan tot de gedwongen medische behandeling, legt dit de arts geen verplichting op. De arts beoordeelt uiteindelijk op grond van zijn eigen expertise of medisch ingrijpen is geïndiceerd.[14]
De Verklaring van Tokyo en de Verklaring van Malta
De World Medical Association (WMA) heeft in twee verklaringen richtlijnen gegeven voor het handelen van de arts bij een hongerstaking. De Verklaring van Tokyo (1975) en de Verklaring van Malta (1991) zijn niet bindend, maar worden wereldwijd beschouwd als de bekendste en meest gezaghebbende bron op het gebied van hongerstakingen.[15] Het uitgangspunt in deze verklaringen is het respect voor de beslissing tot voedselweigering. In de Verklaring van Tokyo stelt de WMA haar beleid vast ten aanzien van de rol van de arts inzake foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straf. In artikel 6 van de Verklaring van Tokyo wordt voedselweigering van wilsbekwamen gerespecteerd en dwangvoeding verboden. Of de hongerstaker in staat is om een redelijk oordeel te vormen over de gevolgen van de hongerstaking, moet volgens deze verklaring tenminste door één andere, onafhankelijke arts worden bevestigd. Uit de Verklaring van Tokyo volgt niet wat men moet doen wanneer de hongerstaker in staat van bewusteloosheid verkeert welke ontstaan is tijdens de duur van de hongerstaking. Wanneer een hongerstaker goed is voorgelicht over de mogelijke gevolgen van voedselweigering, waaronder het ontstaan van een coma, en hij blijft in zijn hongerstaking volharden, dan moet worden aangenomen dat hij, als hij daadwerkelijk in een coma raakt, geen voeding wenst.[16] De meeste artsenorganisaties zijn lid van de WMA en onderschrijven de Verklaring van Tokyo. Ook de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) heeft deze verklaring in haar 'groene boekje' opgenomen. De KNMG geeft artsen in het ‘Standpunt dwangvoeding hongerstakende gedetineerden’ het zwaarwegende advies niet mee te werken aan dwangvoeding van wilsbekwame justitiabelen.
De Verklaring van Malta is in 1991 aanvaard en in 1993, 2006 en 2017 herzien. Deze verklaring is specifiek gericht op hongerstaking in detentie en sluit aan bij de Verklaring van Tokyo. Dwangvoeding bij een wilsbekwame hongerstaker in detentie is ontoelaatbaar en alleen geoorloofd als de hongerstaker hiermee instemt.[17] De arts mag slechts dwangvoeding toedienen als de hongerstaker niet meer bij bewustzijn is en geen wilsverklaring heeft afgelegd, maar uitsluitend als dat in het gezondheidsbelang noodzakelijk wordt geacht.
Artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Voor het antwoord op de vraag wanneer sprake is van eventuele dwangvoeding is artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) van belang. Dit artikel houdt een verbod in op een onmenselijke of vernederende behandeling. De Europese Commissie oordeelde in een zaak over gedwongen voeding van een justitiabele in Duitsland: ‘Forced feeding of a person does involve degrading elements which in certain circumstances may be regarded as prohibited by article 3’.[18] In deze zaak werd gedwongen voeding echter niet zonder meer uitgesloten geacht. De Staat heeft namelijk op grond van artikel 2 EVRM de plicht het leven te beschermen. Belangrijk is dat de zorgvuldigheid in acht wordt genomen en niet meer dwang wordt toegepast dan nodig. Volgens het Europese Hof kan in het licht van artikel 3 EVRM gedwongen voeding alleen bij medische noodzaak aan de orde komen en wat betreft de uitvoering ervan mag van een pijnlijke en vernederende behandeling geen sprake zijn.[19] Een dergelijke ingreep moet aan drie eisen voldoen om te voorkomen dat er sprake is van een schending van artikel 3 EVRM, namelijk:
- de medische noodzaak tot dwangvoeding moet op een overtuigende manier zijn vastgesteld;
- de beslissing tot het toepassing van dwangvoeding moet op rechtsgeldige wijze tot stand zijn gekomen;
- de manier waarop de dwangvoeding wordt uitgevoerd moet de minst belastende zijn.
In een uitspraak van het Europese Hof van de Rechten van de Mens in 2018 was er sprake van een hongerstaking van een gedetineerde in Oostenrijk die niet overleed door de gevolgen van de hongerstaking, maar aan een bijzondere aandoening kwam te overlijden. Volgens het Hof was er geen schending van artikel 2 als artikel 3 EVRM, omdat de Oostenrijkse autoriteiten alles gedaan hadden wat in hun vermogen lag om het overlijden te voorkomen. Verder waren er geen aanleidingen of omstandigheden die erop wezen dat de gedetineerde leed aan deze aandoening. De gedetineerde zelf was er ook niet van op de hoogte. Hierdoor kon er niet vastgesteld worden dat er sprake was van een onmenselijke of vernederende behandeling en was ook het recht op leven van de gedetineerde niet geschonden.[20]
Handleiding Johannes Wier Stichting
De Johannes Wier Stichting zet zich in voor de bevordering van mensenrechten in de gezondheidszorg. In de Handleiding ‘Honger naar recht, honger als wapen‘ uit 2000 geeft de Johannes Wier Stichting instructies met betrekking tot de hongerstaking van een justitiabele. In werkinstructies en protocollen worden de richtlijnen van de Johannes Wier Stichting geconcretiseerd in handelingen die door verschillende personeelsleden in justitiële inrichtingen uitgevoerd moeten worden. Stap voor stap wordt er aangegeven wie wat moet doen, wie welke personen moet inlichten, en wie welke handelingen moet uitvoeren. Aan de hand van deze richtlijnen wordt bepaald hoe er gehandeld moet worden. Zo moet de begeleiding van en nazorg aan hongerstakers plaatsvinden conform deze leidraad.[21]
Het protocol houdt rekening met zowel de nationale als internationale wet- en regelgeving met betrekking tot medisch handelen bij justitiabelen. De handleiding is in geactualiseerd in 2019 en opgesplitst in drie afzonderlijke documenten, namelijk in een leidraad over de functie en verantwoordelijkheden van de vertrouwensarts, een leidraad met betrekking tot de medische begeleiding van en na een honger- en dorststaking en een overzicht van de juridische aspecten van hongerstakingen.
Protocollen en werkinstructies in detentiecentra en penitentiaire inrichtingen
De meeste werkinstructies en protocollen van detentiecentra en penitentiaire inrichtingen sluiten aan bij Handleiding ‘Honger naar recht, honger als wapen‘. Vaak wordt er bij detentiecentra en penitentiaire inrichtingen gebruik gemaakt van een ‘protocol’ of ‘werkwijze honger- en dorststaking’. Wanneer er specifieke werkinstructies aanwezig zijn in inrichtingen, zijn deze vaak gebaseerd op deze richtlijnen. Het doel van de protocollen en werkinstructies is dat er adequaat wordt gehandeld met betrekking tot een justitiabele die aangeeft voedsel en/of vocht te weigeren. In de protocollen en werkinstructies wordt een aantal aandachtspunten genoemd. Zo is het van belang dat de reden tot weigering wordt achterhaald. De staker heeft ook recht op een vertrouwensarts. Deze kan via MedTzorg ingeschakeld worden. MedTzorg levert eerstelijns zorg en sociaal medische adviezen aan personen die geen soepele toegang tot de reguliere huisartsenzorg (kunnen) krijgen.
De uitvoering van de protocollen en werkinstructies
Voorlichting
De arts en directie moeten zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld worden van een hongerstaking. Daarnaast kiezen de meeste inrichtingen ervoor om de Commissie van Toezicht ook in te lichten over de hongerstaking, maar juridisch gezien is dit niet verplicht. Het beveiligingspersoneel geeft zo snel mogelijk aan de medische dienst door dat de justitiabele voedsel en/of vocht weigert. Waar mogelijk geven zij aan wat de reden voor de weigering is. De verpleegkundige zet in het dossier dat de justitiabele voedsel en/of vocht en/of medicatie weigert. Op grond van de werkinstructie moet gestreefd worden om de justitiabele op andere gedachten te brengen. Als de justitiabele de hongerstaking toch door wenst te zetten, moet de justitiabele verteld worden dat de actie een plaatsing in een observatiecel tot gevolg zal hebben. Ook dient de justitiabele ingelicht te worden over de op den duur blijvende schadelijke gevolgen die de staking kan hebben voor lichaam en/of geest. De arts kan besluiten tot opname in het ziekenhuis. Deze voorlichting moet worden gedaan in het bijzijn van een collega of beveiligingspersoneel.
Ondertekening formulier
Na afloop van de voorlichting wordt de justitiabele gevraagd een formulier te tekenen. Dit formulier betreft een verklaring waarin staat dat de justitiabele bewust voedsel en/of vocht weigert en op de hoogte is van de eventuele consequenties en gezondheidsrisico’s. Als de justitiabele weigert dit formulier te tekenen, dient het formulier ondertekend te worden door een medewerker en een collega.
Contact met arts
De arts spreekt de justitiabele de eerstvolgende dag nadat deze heeft aangegeven in hongerstaking te gaan. Dit gebeurt in de aanwezigheid van een verpleegkundige of de doktersassistente en - indien nodig - een tolk. De arts bepaalt vervolgens of er risicofactoren aanwezig zijn. Hij vertelt de justitiabele nogmaals in voor hem of haar begrijpelijke taal wat de consequenties zijn van de hongerstaking voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid.
Controles door verpleegkundige
De verpleegkundige controleert op de dag van de melding de uitgangswaarden van bloeddruk, pols en gewicht van de justitiabele en noteert deze op de observatielijst in het medisch dossier. Dagelijks moet er door het personeel op de afdeling bijgehouden worden wat de justitiabele eet en/of drinkt op de registratielijst. Deze gegevens worden in het medisch dossier van de justitiabele verwerkt door de verpleegkundige. De justitiabele wordt één keer per week bij voedselweigering door de verpleegkundige opgeroepen.
Procedure bij dorststaking
Bij dorststaking wordt de justitiabele dagelijks op meerdere tijdstippen geobserveerd door een verpleegkundige. Daarbij worden onder meer bloeddruk, pols, gewicht, temperatuur en de psychische gesteldheid van de justitiabele onderzocht. Er wordt gevraagd naar eventuele andere klachten. Deze gegevens worden nauwkeurig bijgehouden in het medisch dossier. De arts en de directeur bepalen in overleg het moment van overplaatsen naar een observatiecel, een penitentiair ziekenhuis of een andere inrichting. Als de justitiabele vocht weigert, plaatst de directie de justitiabele na 24 uur in een isoleercel met cameratoezicht. Het beveiligingspersoneel dient de justitiabele consequent meerdere malen per dag eten en drinken aan te bieden. Het eten wordt na een half uur van de cel gehaald. Het drinken blijft achter op cel. Zo nodig schakelt de arts de psycholoog, psychiater of een vertrouwensarts in.
Schriftelijke wilsverklaring
Er dient een schriftelijke wilsverklaring ondertekend te worden waarin de justitiabele aan moet geven waarom hij voedsel en/of vocht weigert en of zijn familie en/of advocaat op de hoogte dienen te worden gesteld van zijn beslissing. De justitiabele moet verklaren dat hij de verklaring volledig uit vrije wil ondertekent en dat hij zich bewust is van de gevolgen die de voedsel/vochtweigering voor zijn gezondheid heeft. Daarnaast moet de justitiabele aangeven wat hij wenst in het geval dat hij het bewustzijn verliest als gevolg van de voedsel/vochtweigering. De justitiabele dient ermee akkoord te gaan dat de arts regelmatig met hem bespreekt of de verklaring nog zijn actuele mening betreft.
Een voorbeeld model van een schriftelijke wilsverklaring is hier te vinden, op pagina 56-57 in de Handleiding Honger naar recht, honger als wapen.
Herstel
In de richtlijn van de Johannes Wierstichting wordt bij een hongerstaking met een duur van meer dan drie weken gerekend op een herstelperiode van drie maanden. Volgens deze richtlijn moet gewaakt worden voor een te snelle voedselinname om het ‘refeeding syndroom’ te voorkomen. Dit is een aandoening die kan optreden bij mensen die ernstig ondervoed zijn en plotseling weer gaan eten of kunstmatige voeding krijgen. Verder is het dagelijks meten van pols, tensie en gewicht en een vochtbalans raadzaam. De begeleiding moet nog enkele maanden (wekelijks) doorgaan. Bij het herstelproces van een hongerstaker kan een hoogwaardig eiwitproduct, bijvoorbeeld Nutridrink, van belang zijn. Uit het medisch dossier van de justitiabele dient de begeleiding van het herstelproces te blijken.[22]
Beroep en beklag
Een justitiabele kan op grond van artikel 71b Pbw een beroepschrift indienen bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van zijn hongerstaking. Voordat de justitiabele een beroepschrift indient, dient hij op grond van artikel 71c Pbw een schriftelijk verzoek tot bemiddeling bij de Medisch Adviseur in te dienen. De Medisch Adviseur streeft ernaar om binnen vier weken een aanvaardbare oplossing te bereiken. Mocht dit niet lukken, dan kan de justitiabele alsnog een beroepschrift indienen. De beklagcommissie van de commissie van toezicht is alleen bevoegd om een klacht van de justitiabele te behandelen als deze ziet op een organisatorisch aspect van de hongerstaking.
Dilemma’s in de praktijk
Ondanks de opgestelde richtlijnen, kunnen artsen en inrichtingswerkers tegen verschillende problemen aanlopen. Zo kan het voorkomen dat een hongerstaker weigert de wilsverklaring te ondertekenen. Deze verklaring dient dan door de arts en een andere medewerker ondertekend te worden. Wat als het dan komt tot het punt waarop medisch handelen noodzakelijk is, maar men niet weet wat te doen? Mag er dan wel medisch ingegrepen worden? Bij het toetreden tot de beroepsgemeenschap wordt door de arts een belofte afgelegd of een eed gezworen over toewijding, gedrag ten opzichte van patiënten en ethische opvattingen van de medicus. Kiest een arts op grond van zijn afgelegde eed voor ingrijpen of respecteert hij de keuze van de hongerstaker en doet hij niets? Deze morele en ethische kwesties kunnen spelen bij een hongerstaking. Hoewel de directeur van een inrichting de gedetineerde onder omstandigheden kan verplichten om een medische behandeling te ondergaan, blijft het aan de arts om op basis van zijn medische kennis te beslissen of de dwangbehandeling noodzakelijk is.
Kortom, ondanks het feit dat er protocollen en werkinstructies zijn - gebaseerd op wet- en regelgeving - bieden zij niet meer dan een handvat van hoe te handelen in een concrete situatie. De protocollen houden geen rekening met ethische, morele kwesties en gevoelens van betrokkenen.
__________________________________________________________________________________________
[1] A. van Es & A.M.C. Raat, ‘Hongerstaking: het wapen van de machteloze’, Medisch Contact 1996, nr. 45, p. 1468
[2] P. Jacobs, Hongerstaking in detentie, in: E.R. Muller & P.C. Vegter, Detentie: gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009, p. 453.
[3] P. Jacobs, Hongerstaking in detentie, in: E.R. Muller & P.C. Vegter, Detentie: gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009, p. 457.
[4] ‘P. Jacobs, ‘Dwangvoeding aan gedetineerden in hongerstaking, Tien jaar na Volkert van der G’, NTM | NJCM-Bull., 2012/6, jrg. 37, p. 684-686.
[5] P. Jacobs, Hongerstaking in detentie, in: E.R. Muller & P.C. Vegter, Detentie: gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009, p. 458.
[6] A. van Es, ‘Artsen moeten niet meewerken aan dwangvoeding’, Mensenrechten en gezondheidszorg, juni 2003.
[7] P. Jacobs, Hongerstaking in detentie, in: E.R. Muller & P.C. Vegter, Detentie: gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009, p. 460-466.
[8] Handboek Gezondheidsrecht Deel II: Gezondheidszorg en Recht, H.J.J. Leenen, p. 204.
[9] Tweede Kamer, vergaderjaar 1994 – 1995, 24 263, nr. 3, p. 62.
[10] Van Es & A.M.C. Raat, ‘Hongerstaking: het wapen van de machteloze’, Medisch Contact 1996, nr. 45, p. 1469.
[11] A. van Es, C.C.J.M. van Ojen & A.M.C. Raat, Honger naar recht, honger als wapen: Handleiding voor de medische en verpleegkundige begeleiding van hongerstakingen, Amersfoort: Johannes Wier Stichting 2000, p. 17.
[12] Tweede kamer, vergaderjaar 1995 – 1996, 24 263, nr. 6, p. 53.
[13] Tweede Kamer, vergaderjaar 1995 – 1996, 24 263, nr. 6, p. 28.
[14] 'Juridische aspecten van hongerstakingen', Johannes Wier Stichting voor gezondheidszorg en mensenrechten.
[15] 'Juridische aspecten van hongerstakingen', Johannes Wier Stichting voor gezondheidszorg en mensenrechten.
[16] Handboek Gezondheidsrecht Deel II: Gezondheidszorg en Recht, H.J.J. Leenen, p. 209.
[17] 'Juridische aspecten van hongerstakingen', Johannes Wier Stichting voor gezondheidszorg en mensenrechten.
[18] ECRM 1056/83 (X tegen Duitsland). Zie ook Europese Commissie inzake uitlevering van een hongerstaker aan Ierland (1977), NJ 1978, 381.
[19] EHRM 5 april 2005, no. 54825/00 (Nevmerzhitsky tegen Oekraïne), Zie ook; EHRM 19 juni 2007, no. 12066/02 (Ciorap tegen Moldavië).
[20] EHRM 16 november 2018, no. 72126/14 (Ceesay tegen Oostenrijk).