Sla inhoud over

Medische zorg gedetineerden

Het recht op medische verzorging
Op grond van artikel 42 en 43 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) heeft de gedetineerde recht op medische verzorging. Hieronder valt mede het recht op tandheelkundige zorg en psychiatrische of psychologische zorg. Dit betekent niet alleen dat de gedetineerde recht heeft op een inrichtingsarts, maar ook dat deze regelmatig beschikbaar is. Tevens heeft de gedetineerde recht op raadpleging van een arts naar eigen keuze. De directeur moet de gedetineerde daartoe de mogelijkheid bieden. Het gebruik van een arts naar eigen keuze komt wel voor eigen rekening van de gedetineerde. De directeur heeft eveneens de plicht om ervoor te zorgen dat gedetineerden de medicijnen, behandelingen of diëten krijgt die de arts nodig acht. Daarnaast moet de directeur ervoor zorgen dat de gedetineerde wordt overgebracht naar het ziekenhuis of de instelling waar de benodigde behandeling plaatsvindt.

Taken van de inrichtingsarts
De inrichtingsarts is een sleutelfiguur als het gaat om medische zorg voor gedetineerden. Niet alleen omdat hij in de periode van detentie (tijdelijk) dienst doet als huisarts van de gedetineerde, maar ook omdat hij tegelijkertijd een controlerende en adviserende functie heeft bij een aantal directiebeslissingen. Bovendien is de inrichtingsarts verantwoordelijk voor het medische personeel in de inrichting (de medische dienst). Wanneer een gedetineerde binnenkomt in de inrichting vult hij of zij een intakeformulier in, waarop de gedetineerde bijvoorbeeld invult wat voor medicijnen hij of zij gebruikt. Daarna wordt de gedetineerde door de inrichtingsarts gezien. De medische gegevens worden opgenomen in het medisch dossier van de gedetineerde.
De inrichtingsarts houdt spreekuur in de inrichting, doet onderzoek, voert kleine medische ingrepen uit en schrijft medicijnen, diëten en behandelingen voor. Tevens verwijst hij, indien nodig, door naar een medisch specialist of naar een ziekenhuis. Indien de gedetineerde het spreekuur van de inrichtingsarts wil bezoeken, dient hij daarvoor een verzoekbriefje in te vullen. De verpleegkundige maakt meestal een voorselectie van gedetineerden die wel en gedetineerden die niet persoonlijk door een arts gezien dienen te worden.  


Zoals al eerder genoemd, wordt de inrichtingsarts betrokken bij verschillende directiebeslissingen. Hieronder worden daar vier voorbeelden van gegeven. Ten eerste onderzoekt de arts de geschiktheid van de gedetineerde om arbeid te verrichten, te kunnen sporten en om deel te kunnen nemen aan andere activiteiten.

Ten tweede is de inrichtingsarts op verschillende manieren betrokken bij een aantal straffen en maatregelen. Wanneer een gedetineerde wordt afgezonderd ingevolge artikel 24, zesde lid Pbw en deze afzondering langer duurt dan 24 uur, dient de directeur de inrichtingsarts hiervan op de hoogte te stellen. De inrichtingsarts kan de gedetineerde naar aanleiding hiervan bezoeken en bekijken of er medische redenen zijn om de maatregel te verlengen of juist te beëindigen. De inrichtingsarts houdt aldus toezicht op de maatregel. De inrichtingsarts is tevens betrokken bij de beslissing van de directeur om de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft met een camera te observeren. Ingevolge artikel 24a, tweede lid Pbw dient de directeur, alvorens hij hiertoe beslist, het advies in te winnen van een gedragsdeskundige of de inrichtingsarts. Ook is de inrichtingsarts betrokken bij de beslissing van de directeur om mechanische middelen toe te passen tijdens de afzondering. Op grond van artikel 33 Pbw kunnen mechanische middelen tijdens de afzondering bevestigd worden aan het lichaam van de gedetineerde, indien een dusdanige beperking noodzakelijk is. De directeur dient de inrichtingsarts hierover in te lichten, zodat de inrichtingsarts hierover controle kan uitoefenen. De directeur kan deze maatregel telkens met ten hoogste 24 uur verlengen, maar dient daarbij wel te overleggen met de inrichtingsarts. Overeenkomstig de artikelen 51a en 55 Pbw is de inrichtingsarts, naast de maatregel van afzondering, betrokken bij de disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel en de eventuele cameraobservatie in die strafcel.

Ten derde is de inrichtingsarts betrokken bij de gedwongen geneeskundige behandelingen ex artikel 32 Pbw. Wanneer een behandeling volgens de arts volstrekt noodzakelijk is ter afwending van een gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de gedetineerde of van anderen, kan de directeur de gedetineerde verplichten toe te staan dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht. De uitvoering van deze handeling ligt bij de inrichtingsarts (of de verpleegkundige in opdracht van de arts). Tot slot kan de inrichtingsarts op grond van artikel 33 Pbw worden betrokken bij het onderzoek in het lichaam.


Klachten over medisch handelen
Op grond van artikel 71b Pbw kan een gedetineerde een klacht indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Voor de behandeling van deze klachten over het medisch handelen van de inrichtingsarts of zijn plaatsvervanger zijn de artikelen 71b tot en met 71f Pbw van belang. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat deze artikelen niet alleen betrekking hebben op beslissingen van de ‘gewone’ inrichtingsarts, maar ook op die van bijvoorbeeld de tandarts en de psychiater. Bovendien vallen onder de inrichtingsarts ook de verpleegkundigen en andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken (de medische dienst).

Het derde lid van artikel 71f Pbw verstaat onder medisch handelen:

  • Enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in artikel 71b bedoelde personen in die hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de gedetineerde met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen;
  • Enig ander onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.


Het gaat hier aldus om het strikt medisch handelen. Dit handelen onttrekt zich aan het oordeel van de directeur van de inrichting. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: het stellen van een diagnose; het al dan niet voorschrijven van medicatie; het arbeids(on)geschikt verklaren van een gedetineerde en het al dan niet doorsturen van een gedetineerde naar een internist.


De klachtprocedure  
Bemiddeling door het Hoofd Zorg
Voordat de gedetineerde een klacht kan indienen, doet de gedetineerde eerst een schriftelijk verzoek aan de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie om te bemiddelen in de klacht.[1] Alle klachten bestemd voor de Medisch Adviseur worden ‘voorbemiddeld’ door het Hoofd Zorg (hierna: HZ) van de inrichting waar de gedetineerde verblijft. Het gaat zowel om klachten die een medisch inhoudelijk punt betreffen als over organisatorische zaken die zien op de medische dienst in de inrichting. Deze bemiddeling houdt in dat het HZ een gesprek aangaat met de gedetineerde over de klacht. Indien deze bemiddeling niet tot een oplossing van de klacht leidt, dan splitst het HZ de klacht in klachten van organisatorische aard en klachten van medisch inhoudelijke aard. De organisatorische klachten worden doorgestuurd naar de Commissie van Toezicht, omdat dit beslissingen van de directeur betreffen. De medisch inhoudelijke klachten worden doorgestuurd naar de Medisch Adviseur. Het HZ voorziet in beide gevallen de klachten van een toelichting waarin hij de bevindingen van zijn bemiddelingspoging vermeldt. 

Behandeling door de Medisch Adviseur
Wanneer de klacht op grond van artikel 71b Pbw bij de Medisch Adviseur terecht komt, zal de Medisch Adviseur overeenkomstig artikel 71c Pbw bemiddelen in de klacht en hierover een schriftelijk advies uitbrengen aan de gedetineerde en het HZ. Een afschrift van dit advies wordt eveneens aan de directeur van de inrichting gezonden.

Behandeling door de Commissie van Toezicht
Na de bemiddeling door het HZ wordt de (medisch-organisatorische) klacht bij de Commissie van Toezicht op de gebruikelijke wijze afgehandeld (zie hiervoor het dossier ‘Beklagprocedure’) Er kan nog altijd bemiddeld worden door de maandcommissaris van de Commissie van Toezicht, hoewel denkbaar is, dat nu het HZ al zonder succes heeft bemiddeld, dit achterwege blijft. Klachten die door de Commissie van Toezicht behandeld worden, zijn bijvoorbeeld klachten met betrekking tot de feitelijke zorg die ziet op de aan de gedetineerde voorgeschreven behandeling, medicijnen en/of diëten. Hiervoor is de directeur van de inrichting verantwoordelijk. Klachten gericht tegen de beslissing van de directeur om door de inrichtingsarts onderzoek in het lichaam van de gedetineerde te laten verrichten of een bepaalde geneeskundige handeling onder dwang te laten ondergaan, worden eveneens door de Commissie van Toezicht behandeld. Voor klachten over de manier waarop de inrichtingsarts een en ander uitvoert, dient de procedure van het medisch beklagrecht, artikelen 71b tot en met 71f Pbw, te worden doorlopen. Dit geldt eveneens voor klachten met betrekking tot de inlichtingen die de arts heeft verschaft als het gaat om de arbeids(on)geschiktheid van de gedetineerde of als het gaat om de vraag of een gedetineerde een gedwongen geneeskundige handeling moet ondergaan. Tot slot is de directeur van de inrichting ook verantwoordelijk voor beslissingen inzake: de maatregel van afzondering, de disciplinaire straf van plaatsing in een strafcel, de maatregel van plaatsing onder cameratoezicht en de maatregel van de bevestiging van mechanische middelen. Hiertegen kan aldus op grond van artikel 60 Pbw beklag worden ingediend. Bij deze beslissingen is de inrichtingsarts ook betrokken. De directeur gaat namelijk veelal uit van het advies van de inrichtingsarts. De manier waarop de inrichtingsarts zijn taak in deze uitvoert is ook onderhevig aan de procedure bij de Medisch Adviseur. Op die manier is het aldus mogelijk dat een klacht over dezelfde gebeurtenis zowel op basis van artikel 60 Pbw als op basis van artikel 71b Pbw kan worden ingediend.

Meer informatie over het medisch klachtrecht, bemiddeling en de wijzigingen op basis van de Veegwet is te vinden op de pagina 'Medisch klachtrecht en bemiddeling'

Beroep bij de RSJ
Voor zowel klachten behandeld door de Commissie van Toezicht als klachten behandeld door de Medisch Adviseur geldt dat, na hun uitspraak[2] respectievelijk advies[3], beroep bij de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hiernaRSJ) mogelijk is. Naast het indienen van een klacht bij de Medisch Adviseur kan een klacht worden ingediend bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en kan een verzoek worden ingediend bij de Nationale Ombudsman. Tot slot is het altijd mogelijk om aangifte te doen bij de politie.



Medisch tuchtrecht
Naast de hiervoor beschreven procedures kan eveneens een klacht worden ingediend bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Dit kan op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet-BIG). De artikelen 47 tot en met 84 van de Wet-BIG zijn hier van belang. Op grond van artikel 47 Wet-BIG zijn artsen, inclusief inrichtings(tand)artsen, apothekers, gezondheidspsychologen en verpleegkundigen, onderworpen aan het medisch tuchtrecht dat in die wet is geregeld.

Het medisch tuchtrecht beslaat het handelen of nalaten in strijd met de zorg die de arts in die hoedanigheid behoort te geven ten opzichte van:

  • degene, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij bijstand verleent of zijn bijstand is ingeroepen;
  • degene die, in nood verkerende, bijstand met betrekking tot zijn gezondheidstoestand behoeft;
  • de naaste betrekkingen van hiervoor bedoelde personen.


Het medisch tuchtrecht gaat dus over het handelen van de inrichtingsarts en niet over het handelen van de directeur van de inrichting.


Procedure bij het Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
Wanneer een arts handelt in strijd met de zorgplicht is het mogelijk om een schriftelijke klacht in te dienen bij één van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg. Er zijn vijf Regionale Tuchtcolleges, met elk een eigen werkgebied. De woonplaats van degene die is ‘aangeklaagd’ maakt uit welk college bevoegd is.  Een klaagschrift kan worden ingediend gedurende tien jaar na de dag waarop het betreffende medisch handelen of nalaten heeft plaatsgevonden.
Nadat een klacht bij een Regionaal Tuchtcollege is ingediend, volgt een vooronderzoek. Er zal dan geprobeerd worden om tot een minnelijke schikking te komen. Wanneer dit niet lukt, zal de klacht voorkomen op een zitting van het Regionaal Tuchtcollege. Klager en beklaagde (eventueel bijgestaan door een raadsman of andere gemachtigde) worden dan in de gelegenheid gesteld hun verhaal te doen. Het Tuchtcollege kan eveneens getuigen en deskundigen ter zitting oproepen. Binnen twee maanden na sluiting van het onderzoek zal het college een beslissing nemen. Wanneer de klacht ontvankelijk is en niet wordt afgewezen, wordt een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd. Er zijn verschillende tuchtrechtelijke maatregelen. Welke maatregelen kunnen worden opgelegd, is te vinden in artikel 48 Wet-BIG. Tegen een beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan binnen zes weken na de dag van verzending van die beslissing beroep worden ingediend bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag. Tegen een beslissing van laatstgenoemde instantie kan slechts cassatie in het belang der wet worden ingediend.

De Nationale Ombudsman
Op grond van artikel 78a van de Grondwet kan de Nationale Ombudsman een onderzoek instellen naar gedragingen van bestuursorganen van het Rijk en van andere krachtens de wet aangewezen bestuursorganen (waaronder penitentiaire inrichtingen). De Nationale Ombudsman kan dit op verzoek, maar ook uit eigen beweging doen.
Ingevolge artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft eenieder het recht om de Ombudsman schriftelijk te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een bestuursorgaan (in dit geval de penitentiaire inrichting) zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen. De Nationale Ombudsman stelt naar aanleiding van een verzoek echter niet zonder meer een onderzoek in. Artikel 9:22 Awb geeft aan wanneer de Ombudsman niet bevoegd is om een onderzoek in te stellen en de artikelen 9:23 en 9:24 Awb geven aan wanneer de Ombudsman niet verplicht is om een onderzoek in te stellen.

Indien de klacht al inhoudelijk is behandeld door de RSJ, is het niet meer mogelijk een verzoek in te dienen bij de Nationale Ombudsman. Een verzoek kan toch worden ingediend als de RSJ klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn klacht. Ook kan een verzoek worden ingediend wanneer de beklagcommissie uit een van de Commissies van Toezicht al heeft beslist over de klacht en er door klager geen beroep is ingesteld (en dat ook niet meer mogelijk is). De verzoeker zal dan wel een aanvaardbare reden moeten opgeven over het feit waarom hij of zij geen beroep heeft ingesteld. Doet verzoeker dit niet, dan zal de Nationale Ombudsman alsnog geen onderzoek beginnen.

Indien er door de gedetineerde helemaal geen klacht is ingediend, kan de gedetineerde wel een verzoek indienen bij de Nationale Ombudsman. Wanneer er beklag of beroep open heeft gestaan, maar de gedetineerde hiervan geen gebruik heeft gemaakt, is de Nationale Ombudsman niet verplicht om een onderzoek in te stellen. De gedetineerde zal dan moeten uitleggen waarom hij of zij geen beklag of beroep heeft ingediend. Wanneer na het indienen van een verzoek bij de Nationale Ombudsman blijkt dat er nog wel beklag of beroep open staat, zal de Nationale Ombudsman het verzoekschrift doorsturen naar de bevoegde instantie (in dit geval de bevoegde beklagcommissie of de RSJ). Zolang er nog een beklag of beroep in behandeling is, zal de Nationale Ombudsman geen onderzoek beginnen.
Kortom, de Nationale Ombudsman is er voor die kwesties waarin een andere instantie geen inhoudelijk oordeel kan geven. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er geen sprake is van een beslissing door of namens de directeur (bijvoorbeeld in bejegeningskwesties) of wanneer iemand anders dan de gedetineerde zelf wil klagen (bijvoorbeeld wanneer het bezoek van de gedetineerde een klacht heeft) en geen beklag op grond van art. 60 Pbw kan worden ingediend.

De Nationale Ombudsman acht zich overigens niet bevoegd om een oordeel te geven over het medisch handelen van inrichtingsartsen. De Nationale Ombudsman kan wel de manier waarop de directeur de medische zorg in de inrichting organiseert, beoordelen.
Een verzoekschrift kan op grond van artikel 9:24 Awb tot één jaar na de gewraakte gedraging worden ingediend. Wanneer het verzoekschrift ontvankelijk is en de Nationale Ombudsman besluit om een onderzoek in te stellen krijgen het bestuursorgaan (en eventueel de persoon waarop het verzoek betrekking heeft) de gelegenheid te reageren. Ook de verzoeker kan nog het een en ander toelichten. Deze procedure verloopt over het algemeen schriftelijk, maar kan ook mondeling. Wanneer de Ombudsman van mening is dat hij voldoende informatie heeft, vat hij dit samen in zijn ‘bevindingen’. Hierop kunnen partijen reageren. De Ombudsman zal uiteindelijk in een rapport een oordeel geven over hetgeen waarover is geklaagd. De Ombudsman kan daarnaast aanbevelingen doen aan het bestuursorgaan. Een dergelijke aanbeveling is niet bindend, maar bestuursorganen geven hier over het algemeen wel gevolg aan.

Voor meer informatie over de Nationale Ombudsman, kunt u het dossier Nationale Ombudsman hier bekijken.




[1] Artikel 71c Pbw.

[2] Artikel 69 Pbw.

[3] Artikel 71c lid 7 Pbw.