Sla inhoud over

Jurisprudentie ordemaatregelen

Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de RSJ kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.

KC 12 april 2011, 2011/038 

Geoordeeld is dat de in artikel 24 Pbw vastgestelde maximale termijn van 15 uren voor een bewaardersarrest ruim is overschreden. De beklagcommissie is van oordeel dat de stelling dat nachtelijke uren niet zouden hoeven worden meegeteld bij de vaststelling van de duur van een bewaardersarrest geen steun vindt in het recht. De klacht wordt dan ook formeel gegrond verklaard en klager wordt een tegemoetkoming toegekend. De klacht wordt materieel echter ongegrond verklaard. De genomen maatregel is niet redelijk en billijk volgens de beklagcommissie, vooral gezien het feit dat klager zijn vader-kinddag heeft moeten missen. De klacht is gegrond verklaard.


KC 18 juli 2016, 2016/065
Klager beklaagt zich over het onterecht en ongepast opleggen van een ordemaatregel van uitsluiting activiteiten, nu hierbij sprake was van disproportioneel vastpakken van klager waarbij hij het bewustzijn verloor; de weigering om klager telefonisch contact te laten opnemen met zijn raadsvrouw alsmede zijn ouders en het niet een uur mogen luchten in de buitenlucht. De beklagrechter oordeelt dat het beklag ten aanzien van de ordemaatregel formeel gegrond is, nu deze niet binnen 24 uur aan klager is uitgereikt. De beslissing van de directeur moet worden vernietigd. Klager komt een tegemoetkoming toe van €10,-, nu de schending niet meer ongedaan valt te maken. Gelet op de aanhoudende dreiging door klager naar een groepsgenoot was er wel voldoende grondslag voor het opleggen van de ordemaatregel en was deze niet onredelijk of onbillijk. Derhalve materieel ongegrond.

KC 21 februari 2018, 2018/003
Klager beklaagt zich erover dat de aan hem opgelegde ordemaatregel disproportioneel is. Klager vindt dat hij niet meer heeft gedaan dan in eerste instantie niet te hebben geluisterd. Het gaat klager niet om de eerste ordemaatregel van plaatsing in een andere ruimte, maar om de tijdelijke overplaatsing. In de rapportage staat ook niet meer dan dat klager getreuzeld heeft en op het moment dat de anderen komen, gaat hij wel naar kamer. Klager stelt zich op het standpunt dat uit de rapportage niets blijkt van een opstand en een dreigende situatie. De directie voert verweer dat er een opstand dreigde en dat er sprake was van een dreigende situatie. Met betrekking tot het treuzelen licht de directie toe dat de reden dat er medewerkers kwamen om in te grijpen het treuzelen was en klager toen pas naar zijn kamer ging. Er zit een feitelijke stap tussen en daar zit de dreigende situatie in. Klager wilde feitelijk niet naar zijn kamer. De beklagcommissie is van oordeel dat de onderbouwing die is gegeven aan de tijdelijke overplaatsing ontoereikend is. Uit de stukken blijkt niet waarom niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende interventie. Zo is de beslissing tot tijdelijke overplaatsing niet geplaatst in het verdere verloop van het traject van klager, terwijl de wet voorschrijft dat de directeur eerst met de gedragsdeskundige overlegt voordat hij beslist tot deze ingrijpende maatregel. Hoewel de beklagcommissie er op basis van het verweer van de directie wel vanuit gaat dat dergelijk overleg heeft plaatsgevonden, blijkt noch uit de schriftelijke motivering van de beslissing, noch uit het verweerschrift op welke wijze de inhoud van dat overleg bij de afweging is betrokken. De beslissing om klager tijdelijk elders te plaatsen moet volgens de beklagcommissie als disproportioneel worden aangemerkt. De beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en stelt als tegemoetkoming een geldbedrag van € 50,00 vast.