Ordemaatregelen ter beschikking gestelden
In tbs-inrichtingen wordt vooral gebruik gemaakt van ordemaatregelen en minder van disciplinaire straffen. Ordemaatregelen passen namelijk beter bij het doel van de behandeling die de verpleegde ondergaat.
Welke ordemaatregelen er zijn, hoe ordemaatregelen kunnen worden opgelegd en wie deze kan opleggen, wordt hieronder uiteengezet.
Soorten ordemaatregelen
De ordemaatregelen uit de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) zijn gericht op het beperken van de bewegingsvrijheid van verpleegden binnen de inrichting. De bewegingsvrijheid van een verpleegde kan binnen de tbs-inrichting per afdeling en per verpleegde verschillen. In beginsel heeft een verpleegde het recht om vier uur per dag door te brengen met zijn medeverpleegden (artikel 31 lid 2). Met een ordemaatregel is het mogelijk om deze bewegingsvrijheid in te perken. De RSJ heeft geoordeeld dat een combinatie van maatregelen ook mogelijk is. In dit geval werkte de combinatie in het voordeel van klager en daardoor kon dit naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. [1]
In hoofdstuk VI van de Bvt zijn de diverse ordemaatregelen opgenomen:
- de plaatsing op en overplaatsing naar een afdeling (artikel 31 Bvt);
- het plaatsen van de verpleegde op een afdeling voor intensieve zorg (artikel 32 Bvt);
- het opleggen van een afdelingsarrest (artikel 33 Bvt);
- het separeren of afzonderen van een verpleegde (artikel 34 Bvt);
- het onder cameratoezicht stellen van een verpleegde, mits er sprake is van afzondering of separatie (artikel 34a Bvt).
Plaatsing op en overplaatsing naar een afdeling (artikel 31 Bvt)
De ordemaatregel van plaatsing op en overplaatsing naar een bepaalde afdeling kan door de directeur van de inrichting worden opgelegd met het oog op één van de volgende belangen (artikel 31 lid 3):
- de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
- de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- de uitvoering van het verplegings- en behandelingsplan.
De plaatsing of overplaatsing kan ook een uitbreiding van de bewegingsvrijheid van de verpleegde met zich meebrengen. In dat geval kan de directeur aan de plaatsing of overplaatsing voorwaarden verbinden. De verpleegde kan bijvoorbeeld worden verplicht om aan bepaalde activiteiten deel te nemen of werkzaamheden of arbeid te verrichten (artikel 31 lid 4 Bvt).
Plaatsing op een afdeling voor intensieve zorg (artikel 32 Bvt)
De ordemaatregel van plaatsing op afdeling voor intensieve zorg kan door de directeur van de inrichting worden opgelegd met het oog op één van de volgende belangen (artikel 32 lid 1):
- de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
- de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.
De directeur moet telkens na ten hoogste zes maanden bepalen of voortzetting van het verblijf op de afdeling voor intensieve zorg met het oog op één van de bovengenoemde belangen nog steeds noodzakelijk is (artikel 32 lid 2 Bvt).[2] Op de afdeling voor intensieve zorg heeft de verpleegde het recht om per dag, ten minste tweemaal een half uur met één of meer medeverpleegden door te brengen (artikel 32 lid 3 Bvt). Het recht om ten minste vier uur per dag op een afdeling met medeverpleegden door te brengen, wordt met een verblijf op de afdeling voor intensieve zorg dus ingeperkt.
Opleggen van het afdelingsarrest
Het kan zijn dat een verpleegde op grond van zijn behandelplan niet is beperkt tot het verblijven op zijn eigen afdeling. Het is dan mogelijk dat de directeur van de inrichting deze ruime bewegingsvrijheid van de verpleegde beperkt tot verblijf op de eigen afdeling (artikel 33 Bvt). De directeur kan dit doen op grond van de hierboven belangen, neergelegd in artikel 32 lid 1 Bvt. De beperking tot het verblijven op de eigen afdeling kan telkens voor een periode van ten hoogste vier weken worden opgelegd. Het maximale aantal keren dat verlengd mag worden is niet in de wet bepaald.
Een afdelingsarrest opleggen aan meerdere verpleegden is toegestaan in het belang van de orde en de veiligheid in de inrichting. Zo’n collectief afdelingsarrest is bijvoorbeeld mogelijk als de directeur onderzoek wil doen naar de herkomst van in de inrichting aangetroffen drugs en de verpleegden van een groep of afdeling daarover geen duidelijkheid verschaffen.[3]
Een ander voorbeeld is een uitspraak van de RSJ op 21 januari 2022. Geoordeeld werd dat in verband met een kliniekbreed veiligheidsprobleem, aan alle patiënten een afdelingsarrest opgelegd mocht worden en dat dit niet onredelijk was.[4]
Separatie of afzondering
De ordemaatregel van afzondering of plaatsing in separatie kan door de directeur van de inrichting worden opgelegd met het oog op één van de volgende belangen (artikel 34 lid 1 jo 32 lid 1):
- de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen;
- de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
- de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde.
Een verpleegde kan afgezonderd worden op zijn eigen kamer of worden gesepareerd in een andere verblijfsruimte. Een ononderbroken verblijf in afzondering of separatie duurt ten hoogste vier weken. De afzondering of separatie mag telkens met maximaal vier weken worden verlengd, maar hiervoor is wel een schriftelijke machtiging van de Minister nodig (artikel 34 lid 2 jo lid 4 Bvt). Het maximum aantal verlengingen is niet in de wet bepaald. Wel is vereist dat de verpleegde, naast de machtiging tot verlenging, een gemotiveerde beslissing tot verlenging ontvangt.[5] Indien achteraf blijkt dat een afzonderingsmaatregel ten onrechte te lang heeft voortgeduurd, kan het zo zijn dat de verpleegde hiervoor gecompenseerd dient te worden..[6]
Dringende noodzakelijkheid
Bij dringende noodzakelijkheid kan het hoofd van de afdeling beslissen tot de separatie van de verpleegde voor ten hoogste 15 uren, de nachtelijke uren daarin meegeteld (artikel 34 lid 3 Bvt).[7] Wanneer het hoofd van de afdeling heeft bepaald dat de verpleegde in verband met dringende noodzakelijkheid in afzondering geplaatst moet worden, dient deze binnen 15 uur gehoord te zijn door de directeur van de inrichting.[8] Deze termijn mag niet worden overschreden, omdat de verpleegde normaal gesproken gehoord wordt vóórdat de beslissing tot het opleggen of verlengen van de ordemaatregel wordt genomen.
Overigens heeft de RSJ bepaald dat plaatsing in de PAK (Prikkelarme kamer) tijdens de kamercontrole conform protocol geen afzondering is als bedoeld in artikel 34 Bvt. Daarom hoeft in zo’n geval geen schriftelijke mededeling van de plaatsing in de PAK aan een gedetineerde worden uitgereikt.[9]
Op eigen verzoek
Naast de redenen voor oplegging die hierboven zijn genoemd, kan een verpleegde ook worden afgezonderd op eigen verzoek. De afzondering dient in dat geval noodzakelijk te zijn vanuit het oogpunt van behandeling of verpleging van de verpleegde.[10] De directeur neemt uiteindelijk de beslissing tot het opleggen van een ordemaatregel op eigen verzoek van de verzoeker en dient steeds de noodzaak van het voortduren van de maatregel te beoordelen.[11]
Cameratoezicht
Indien de verpleegde in de afzondering of separatie verblijft, kan de directeur bepalen dat de verpleegde dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd (artikel 34a Bvt). De directeur kan alleen tot cameratoezicht overgaan als dit noodzakelijk is ter bescherming van geestelijke of lichamelijke toestand van de verpleegde (artikel 34a lid 1 Bvt). Voordat de directeur kan beslissen tot het toepassen van cameratoezicht, moet de directeur eerst het advies van de psychiater of een arts hebben ingewonnen. Als dit advies niet kan worden afgewacht, moet het advies zo spoedig mogelijk na de beslissing tot cameratoezicht worden ingewonnen (artikel 34a lid 2 Bvt).
In een uitspraak van 20 mei 2022 bestond een vermoeden dat de verpleegde contrabande had opgestoken of ingeslikt. Zo sloeg de drugshond aan bij de verpleegde en werden er sporen gevonden van verdovende middelen. De beslissing om over te gaan op cameratoezicht werd door de directeur noodzakelijk geacht met het oog op de afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid van de verpleegde. De RSJ oordeelde dat de beslissing van de directeur om cameratoezicht toe te passen tijdens de afzondering niet onredelijk of onbillijk was. Ook de duur van de maatregel was niet onredelijk of onbillijk, nu deze was beëindigd nadat het (medische) gevaar was geweken.[12]
Zie voor meer informatie over cameratoezicht het gelijknamige dossier hierover.
Duur ordemaatregel bij onderzoek
Een ordemaatregel die wordt opgelegd in verband met het doen van onderzoek naar de betrokkenheid van een verpleegde bij een incident, dient te worden beëindigd zodra het onderzoek is afgerond en de betrokkenheid van de verpleegde bij het incident niet (voldoende) is komen vast te staan.[13]
Procedure
Voordat de beslissing tot het opleggen van een ordemaatregel wordt genomen, moet de directeur van de inrichting een verpleegde horen over de reden en de duur van oplegging. De verpleegde krijgt van de beslissing een schriftelijke mededeling (een beschikking). Deze beschikking vermeldt de redenen van de ordemaatregel, de datum en is ondertekend door het hoofd van de inrichting (artikel 53 Bvt). De beschikking wordt onverwijld aan de verpleegde uitgereikt. Dit betekent zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen 24 uur. De uitreiking hoeft niet door de directeur te worden gedaan.[14]
Er kunnen zich omstandigheden voordoen, waardoor het (iets) later uitreiken van de beschikking verschoonbaar kan zijn.[15] Dit kan bijvoorbeeld zo zijn als een incident ’s avonds of in het weekend plaatsvindt of als tijd nodig is voor onderzoek naar de toedracht van het incident.
Beklag
Op de beschikking staat vermeld dat de verpleegde beklag kan instellen tegen de beslissing, de termijn waarbinnen hij dit beklag moet instellen en de mogelijkheid om hangende de uitspraak op het klaagschrift de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen (artikel 52 Bvt).
Beklagwaardigheid
Tegen een ordemaatregel betreffende de bewegingsvrijheid staat slechts beklag open als deze ertoe leidt dat de verpleegde niet ten minste vier uur per dag kan doorbrengen met medeverpleegden. Dit is logisch, omdat een verpleegde wettelijk recht heeft om minimaal vier uur per dag door te brengen met andere verpleegden (zie artikel 31 lid 2 Bvt). Als een ordemaatregel er niet toe leidt dat de verpleegde minder dan vier uur doorbrengt met medeverpleegden, is dit geen beperking van het recht. Tegen een aantal ordemaatregelen staat pas beklag open als de ordemaatregel al een bepaalde tijd geduurd heeft. Hoe lang deze duur is, staat hieronder per ordemaatregel aangegeven. De dag waarop de beslissing wordt genomen, telt voor de termijn niet mee.
Afdelingsarrest
Tegen de beslissing tot het opleggen van een afdelingsarrest staat pas beklag open nadat het afdelingsarrest een week heeft geduurd (artikel 33 jo artikel 57 lid 1 Bvt).
Separatie
Tegen een beslissing tot separatie en de duur van de separatie staat pas beklag open nadat de separatie een dag heeft geduurd (artikel 57 lid 2 Bvt).
Afzondering
Tegen een beslissing tot afzondering en de duur van de afzondering staat pas beklag open nadat de afzondering twee dagen heeft geduurd (artikel 57 lid 3 Bvt).
_____________________________________________________________________________________
[1] RSJ 19 mei 2022, 22/25436/TA.
[2] RSJ 12 oktober 2020, R-19/5643/TA.
[3] RSJ 12 januari 2010, 09/2583/TA.
[4] RSJ 21 januari 2022, 22/25378/STA.
[5] RSJ 20 juni 2012, 12/0451/TA.
[6] Zie bijvoorbeeld RSJ 6 december 2022, 22/25797/TA.
[7] KC 12 april 2011, 2011/038.
[8] RSJ 13 februari 2020, R-19/4227/TA.
[9] RSJ 15 juni 2016, 16/0371/TA.
[10] RSJ 11 juni 2007, 07/0122/TA.
[11] RSJ 9 maart 2009, 09/0612/SGA.
[12] RSJ 20 mei 2022, 21/24515/TA.
[13] RSJ 11 april 2013, 13/0330/GA en 13/0332/GA.