Jurisprudentie
Hieronder vindt u de uitspraken van de beklagcommissies. Voor de uitspraken van de RSJ kunt u de jurisprudentiedatabank raadplegen.
KC 2022/012
Klager heeft een verzoek gedaan tot incidenteel verlof om afscheid bij het leven te nemen van zijn zieke opa. Op 29 december 2021 heeft de directie positief beslist. Diezelfde dag is de opa van klager overleden en kwam het bericht dat DV&O in verband met capaciteitsgebrek weigerde om uitvoering te geven aan de beslissing van de directeur. Klager heeft ook de uitvaart van 30 december 2021 niet kunnen bijwonen en is daarna niet in de gelegenheid gesteld om te kunnen rouwen met zijn familie. Bij zijn aanvraag heeft klager documenten overlegd waaruit volgt dat zijn opa nog maar enkele weken te leven had. De beklagrechter is van oordeel dat nu uit deze stukken voldoende duidelijk blijkt dat haast geboden was bij het verzoek, de aanvraag sneller had moeten worden afgehandeld. Bovendien is de beklagrechter van oordeel dat de directie voorafgaand aan de toewijzing bij DV&O had moeten inventariseren of zij zorg konden dragen voor het vervoer. Ook is de beklagrechter van oordeel dat de directie had moeten beoordelen of het wel mogelijk was om klager een rouwbezoek te laten afleggen. De beklagrechter verklaart het beklag gegrond en kent een tegemoetkoming toe van € 50,-.
KC 2022/007
Het verzoek van klager tot kortdurend re-integratieverlof is door de directie afgewezen. Klager stelt dat zijn verlofaanvraag is gebaseerd op één van de doelstellingen uit zijn D&R-plan, namelijk relatieherstel. Ook wijst hij erop dat uit de beschikking van de rechtbank Noord-Holland volgt dat hij een tijdelijke omgangsregeling heeft met zijn zoontje en dat dit contact buiten de PI moet plaatsvinden. Door de directie is het verzoek afgewezen omdat het verzoek niet voldoet aan de criteria waarvoor verzoek wordt verleend, onduidelijk is wat het verlof bijdraagt aan de re-integratie en omdat binnen de PI ook mogelijkheden zijn om aan de relatie van klager met zijn zoon te werken. Volgens de beklagcommissie komt uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de RSJ naar voren dat kortdurend re-integratieverlof slechts zou kunnen worden toegewezen als voldoende door klager is onderbouwd dat zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te doen slagen. De beklagcommissie is van oordeel dat in casu de aanwezigheid van de noodzakelijk eenvoudig is vast te stellen en wordt gegeven door de beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De beklagcommissie verklaart het beklag gegrond en kent een tegemoetkoming toe van € 30,-.
KC 2021/047
Het verzoek van klager tot kortdurend re-integratieverlof is door de directie afgewezen. Klager stelt dat zijn verlofaanvraag is gebaseerd op één van de doelstellingen uit zijn D&R-plan, namelijk relatieherstel. Hij wenst een periode van de ziekte van zijn zoon gezamenlijk met hem af te sluiten en fysiek aanwezig te zijn om een dag samen ‘normale’ dingen te kunnen doen. De beklagcommissie stelt vast dat op basis van de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van de RSJ naar voren komen dat kortdurend re-integratieverlof slechts zou kunnen toegewezen als voldoende door klager is onderbouwd dat zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te laten slagen. Of in deze zaak sprake is van noodzaak is sterk de vraag. Toch zal de beklagcommissie de klacht gegrond verklaren, omdat de wetgever het kortdurend re-integratieverlof expliciet als mogelijkheid genoemd heeft voor het (wederom) vervullen van de ouderrol en het verlof kan ook voor betrekkelijk eenvoudige zaken worden verleend. Daarbij is het van belang dat naar het oordeel van de beklagcommissie over het begrip ‘noodzakelijke aanwezigheid’ buiten de muren met betrekking tot relatieherstel en het vervullen van de ouderrol verschillend kan worden gedacht. De beklagcommissie vindt het wenselijk dat de RSJ zich op korte termijn uitspreekt over deze materie.