1. De voorzitter van de commissie van toezicht als kwaliteitsbewaker
Wet- en regelgeving kennen aan de voorzitter van de commissies van toezicht geen bijzondere bevoegdheden toe. De drie beginselenwetten en onderliggende wet- en regelgeving noemen de voorzitter wel, bijvoorbeeld: diens benoeming door de Minister, zijn hogere vacatievergoeding dan de leden. Het is niet onlogisch te denken aan de voorzitter, bij bijvoorbeeld de toepassing van artikel 24, lid 6 Pbw, artikel 25, lid 6 Bjj en artikel 34, lid 5 Bvt (kennisgeving aan CvT bij afzondering van meer dan 24 uur). Maar de CvT kan ook niet zonder de “informele rol als kwaliteitsbewaker” van de voorzitter: de leiding van de vergaderingen ex artikel 16 Pm, artikel 19 Rjj en artikel 13 Rvt; de zorg voor het tijdig inleveren van het jaarverslag CvT ex artikel 19 Pm, artikel 22 Rjj en artikel 16 Rvt; het bewaken van de “zo breed mogelijke samenstelling van de commissie” ex artikel 11 Pm, artikel 14 Rjj en artikel 7 Rvt ofwel het bevorderen van een diversiteit aan commissieleden; het bewaken van het regelmatig bijwonen van de vergadering van de CvT ex artikel 16 Pm, artikel 19 Rjj en artikel 13 Rvt en; het uitschrijven van en leidinggeven aan een jaarlijkse zelfevaluatie, etc. De stelling is daarom: een commissie van toezicht kan niet zonder een voorzitter met een door de commissieleden erkend en gerespecteerd (informeel) gezag en daarvan afgeleide bevoegdheden.
Workshop onder leiding van:
L. (Leen) Diepenhorst MPA, oud voorzitter KG CvT's en vicevoorzitter CvT PI Leeuwarden
en mr. J.P. (Jozien) Schrale-Oranje, lid KG CvT's en voorzitter CvT PI Ter Apel
NB. Alleen in ronde 1.