KC 2011/021
- Datum uitspraak:
- 28/02/2011
- Artikel:
- 50 lid 1 Bvt, 53 lid 2 Bvt, 56 lid 2 Bvt en 53 lid 3 Rvt
- Samenvatting:
- Klager beklaagt zich over het collectief intrekken van het verlof op 27 november 2010 [1]; het intrekken van een verlof op 28 november 2010 vanwege een positieve urinecontrole [2] en het niet uitreiken van een schriftelijke mededeling van het intrekken van het verlof op 27 november 2010 [3]. De beklagcommissie is van oordeel dat er geen sprake is van een recht op verlof. Het is telkens aan het hoofd van de inrichting om te bepalen of het verantwoord is of een verpleegde, voor wie een machtiging voor verlofverlening is afgegeven, op een bepaald moment daadwerkelijk verlof wordt verleend. In het onderhavige geval is geen sprake geweest van een overweging waaraan de omstandigheden van klager zelf ten grondslag lagen, er was immers een andere patiënt ontsnapt. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn beklag en de klacht wordt gegrond verklaard omdat de beslissing op onjuiste gronden is genomen [1] en [3]. Voor wat betreft [2] oordeelt de beklagcommissie dat er niet zorgvuldig is gehandeld door de kliniek. De klacht wordt gegrond verklaard. De beklagcommissie stelt vast dat voor klager twee extra verlofmomenten zullen worden ingepland.
- Uitspraak:
Beslissing van de voorzitter van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de […], inzake het klaagschrift van:
[…], verder te noemen klager.
Het klaagschrift, gedateerd 28 november 2010, is gericht tegen:
* het collectief intrekken van het verlof op 27 november 2010 [1];
* het intrekken van een verlof op 28 november 2010 vanwege een positieve urinecontrole [2];
* het niet uitreiken van een schriftelijke mededeling van het intrekken van het verlof op 27 november 2010 [3].
De directeur heeft schriftelijk gereageerd op 24 januari 2011. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen.
Op 7 februari 2011 heeft de raadsvrouw mr. […] schriftelijk gereageerd naar aanleiding van de reactie van de directie.
De klacht is behandeld ter zitting van 9 februari 2011 in het bijzijn van klager, de locatiedirecteur mw. […]en de juridisch medewerker […].
Het standpunt van klager
[1]: Op 26 november 2010 is een patiënt uit de kliniek ontvlucht. Daarop zijn alle patiënten collectief op binnen gezet. Dit mag niet, wat ook al eerder is uitgesproken. Bij de bijeenkomst die middag heeft klager aangegeven dat deze beslissing niet mogelijk is. Er is toen gezegd dat de intentie was om iedereen zo snel mogelijk weer naar buiten te laten gaan, maar dat er eerst onderzoek moest worden gedaan naar wie er bij de ontvluchting waren betrokken. Klager snapt dat als er bepaalde vermoedens zijn, dat iemand op binnen wordt gezet, maar nu moest iedereen binnen blijven, ook mensen die niets met deze jongen te maken hadden.
[2]: Klager is op 24 november 2010 geopereerd aan zijn neus onder volledige anesthesie. De volgende dag kreeg klager een urinecontrole. Hij heeft bij de medische dienst aangegeven dat hij hoogstwaarschijnlijk positief zou scoren vanwege de anesthesie. Dit is opgenomen door de medische dienst. Toen de uitslag binnen kwam is geconstateerd dat er sporen van cocaïne in zijn urine zaten, wat een onderdeel was van de medicatie van de anesthesie. Klager werd op kantoor geroepen en dit werd hem meegedeeld. Men wilde eerst uitzoeken of het klopte dat dit kwam door de medicatie die gebruikt is bij de operatie, voordat hij weer naar buiten zou mogen. Dit betekende dat hij op 28 november 2010 niet op verlof heeft kunnen gaan. Klager is het hier niet mee eens. Hij heeft het van te voren aangegeven. Men had een lijst met medicatiegebruik mee kunnen sturen met de urine. Men had preventief kunnen handelen door contact op te nemen met de arts van de operatie.
[3]: Klager heeft aan de AC gevraagd of hij zwart op wit wilde zetten dat zij als collectief op binnen waren gezet en dat binnen 24 uur te overhandigen. De AC heeft dit toegezegd. Na overleg waarbij mensen van de raad van het bestuur ook aanwezig waren is besloten dat het niet juridisch verplicht is en dat het dus niet zou gaan gebeuren. Klager is van mening dat het wel verplicht is.
Het standpunt van de directie
[1]: Voor klager geldt een machtiging onbegeleid verlof. In de avond van 26 november 2010 is een patiënt vanuit de kliniek ontvlucht. Zeer waarschijnlijk was bij die ontvluchting een medewerkster van de kliniek betrokken. Om 22.00 uur is de ontvluchting opgemerkt. Die nacht is de ontvluchte patiënt om 05.15 uur aangehouden. De dienstdoende AC is om 5.45 uur gebeld. Hij moest om 07.00 uur beginnen en had nog veel vragen omtrent de veiligheid. Die zaterdagochtend is derhalve de beslissing genomen dat het niet verantwoord was om de voor 27 november 2010 geplande verloven doorgang te laten vinden. Daarbij is geen individuele afweging gemaakt, maar het betrof een categorale beslissing.
In de middag op 27 november 2010 is in de kliniek een bijeenkomst voor patiënten gehouden, waarbij de patiënten zijn geïnformeerd over de situatie en is meegedeeld dat op die dag geen verloven zouden plaatsvinden. Daarbij is uitleg over de reden van die beslissing gegeven. Op zondag 28 november 2010 is per patiënt beoordeeld of verlof verantwoord was en hebben vervolgens de meeste verloven wel doorgang gevonden.
Het op 27 november 2010 geplande verlof van klager is dus niet doorgegaan. Het betrof een verlof naar de stad en een verlof met als doel ‘hardlopen’. Het op 28 november 2010 geplande verlof voor klager is eveneens niet doorgegaan, maar dat had een andere reden (zie [2]).
Naar het oordeel van de kliniek is klager niet-ontvankelijk in zijn klacht, aangezien hij niet klaagt over een beslissing als bedoeld in artikel 56 Bvt. Uit de artikelen 50 en 51 Bvt blijkt dat verlof geen recht is van de patiënt. Het hoofd van de inrichting kan verlof verlenen – met machtiging van de Minister – wanneer het tijdelijk verlaten van de inrichting verantwoord is. In de praktijk betekent dit dat op ieder moment dat verlof aan de orde is, bekeken moet worden of het verlaten van de inrichting op dat moment verantwoord is. De beslissing om het verlof geen doorgang te laten vinden is geen beslissing tot het intrekken van verlof, immers het verlof wordt niet structureel of langdurig stopgezet, het gaat slechts eenmalig niet door. Er is derhalve een verschil tussen het intrekken van verlof en het niet verlenen van verlof en hierbij wordt verwezen naar jurisprudentie van de RSJ.[1] Artikel 50 Bvt is in dit geval niet aan de orde omdat er geen sprake was van een intrekking van het verlof. Dat is ook de reden dat er geen schriftelijke mededeling is uitgereikt en de patiënten niet individueel zijn gehoord.
[2]: Klager is op 24 november 2010 aan zijn neus geopereerd. Op 25 november 2010 wordt bij klager urine afgenomen ten behoeve van een urineonderzoek op het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen. De medische dienst bevestigt dat klager voorafgaand aan de urineafname heeft aangegeven dat waarschijnlijk sporen van cocaïne in zijn urine zullen worden gevonden, omdat in het ziekenhuis cocaïne is gebruikt bij de operatie. Op het formulier dat is meegezonden met de te onderzoeken urine is dit niet aangegeven.
Uit de uitslag van het laboratorium blijkt dat er sporen van cocaïne in de urine van klager zijn aangetroffen. Klager geeft aan dat dit het gevolg is van de medicatie bij zijn operatie. Vervolgens doet de medische dienst navraag bij de arts. Totdat duidelijk is of de cocaïne in de urine verband houdt met de operatie mag klager niet op verlof, immers zolang de mogelijkheid bestaat dat de cocaïne een andere herkomst heeft, is het niet verantwoord om klager de kliniek te laten verlaten. Wanneer de arts bevestigt dat er cocaïne is gebruikt in verband met de operatie, mag klager weer op verlof. Op 29 november 2010 kon klager dan ook weer op verlof.
Ter zitting wordt door de directie erkend dat er slordig is gehandeld. De medische dienst had vooraf al naar het ziekenhuis kunnen bellen en op het formulier dat meegegaan is met de te onderzoeken urine moeten aankruisen welke medicatie er bij de operatie is gebruikt. Dit had ertoe kunnen leiden dat klager op 28 november 2010 wel op verlof had kunnen gaan.
De beoordeling
[1, 3]:
Artikel 50 lid 1 Bvt bepaalt dat het hoofd van de inrichting, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde verlof kan verlenen zich al dan niet onder toezicht buiten de inrichting te begeven. Op grond van lid 3 kan het hoofd van de inrichting het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Artikel 53 lid 2 Bvt bepaalt dat de ter beschikking gestelde wordt gehoord, althans daartoe in de gelegenheid wordt gesteld alvorens een beslissing wordt genomen omtrent de intrekking van het verlof. De ter beschikking gestelde ontvangt daarvan ook onverwijld, schriftelijk en voor zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling, aldus artikel 54 lid 2 Bvt.
Artikel 56 lid 2 Bvt bepaalt dat een verpleegde bij de beklagcommissie beklag kan doen over de intrekking van verlof als bedoeld in artikel 50, derde lid, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd.
Artikel 53 lid 3 Rvt bepaalt dat Onze Minister per inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden of afdeling daarvan alle verlofmachtigingen kan intrekken indien er aanwijzingen zijn dat zich bij die inrichting of afdeling een patroon voordoet van meerdere onttrekkingen of andere incidenten.
De beklagcommissie stelt vast dat op 26 november 2010 een patiënt uit de kliniek is ontvlucht. In de nacht van 26 op 27 november 2010 is deze patiënt om 05.15 uur opgepakt. De dienstdoende AC begon om 07.00 uur met zijn dienst en was nog onvoldoende op de hoogte in welke mate en op welke wijze medepatiënten bij deze ontvluchting betrokken waren. Hij heeft, als hoofd van de inrichting, de op zichzelf begrijpelijke beslissing genomen dat het op dat moment niet verantwoord was om de geplande verloven op 27 november 2010 doorgang te laten vinden. Dit gold voor alle patiënten, behalve één die wel naar zijn werk heeft kunnen gaan. Op 27 november 2010 in de middag is er een bijeenkomst voor de patiënten gehouden waarin hen de situatie is uitgelegd en de reden van de beslissing is toegelicht. De volgende dag zijn de meeste geplande verloven weer door gegaan.
De beklagcommissie is van oordeel dat er geen sprake is van een recht op verlof. Het is telkens aan het hoof van de inrichting om te bepalen of het verantwoord is of een verpleegde, voor wie een machtiging voor verlofverlening is afgegeven, op een bepaald moment daadwerkelijk verlof wordt verleend. Er staat geen beklag open tegen het niet verlenen van op zichzelf door het Ministerie toegestaan begeleid verlof vanuit de inschatting van het hoofd van de inrichting dat dit op de verpleegde betreffende gronden niet verantwoord wordt geacht. Er is pas sprake van een beklagwaardige beslissing als vermeld in artikel 56 lid 2 wanneer het verlof een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd. Blijkens de Memorie van toelichting heeft de wetgever geen rechtsmiddel willen openstellen tegen kortdurende verloven nu dit een remmend effect op de verlofverlening zal hebben.
Er is in het onderhavige geval echter geen sprake geweest van een overweging waaraan de omstandigheden van klager zelf ten grondslag lagen. Er is een categorale beslissing genomen door het hoofd van de inrichting. Op grond van artikel 53 Rvt heeft alleen de Minister van Justitie de bevoegdheid om deze beslissing te nemen, en niet het hoofd van de inrichting. Daarmee heeft het hoofd van de inrichting in strijd gehandeld met artikel 50 lid 3 Bvt. In een dergelijk geval kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest om aan de tbs-gestelde de mogelijkheid van beklag te onthouden. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klaagschrift en de klacht dient tevens gegrond te worden verklaard nu de beslissing op onjuiste grond is genomen.
De beklagcommissie heeft, ook in de door de kliniek aangehaalde jurisprudentie, geen aanleiding gezien om de intrekking van het verlof op 27 november 2010 te zien als het niet verlenen van verlof en daar andere rechtsgevolgen aan te verbinden.
De beklagcommissie stelt een tegemoetkoming vast, nu de gevolgen van de intrekking van het verlof op 27 november 2010 niet meer ongedaan te maken zijn. In overleg met de kliniek zal er een extra verlofmoment voor klager worden ingepland.
[2]:
Artikel 50 lid 1 Bvt bepaalt dat het hoofd van de inrichting, met machtiging van Onze Minister, de ter beschikking gestelde verlof kan verlenen zich al dan niet onder toezicht buiten de inrichting te begeven. Op grond van lid 3 kan het hoofd van de inrichting het verlof intrekken, indien dit noodzakelijk is met het oog op de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen of indien de ter beschikking gestelde een bepaalde voorwaarde niet nakomt. Artikel 56 lid 2 Bvt bepaalt dat een verpleegde bij de beklagcommissie beklag kan doen over de intrekking van verlof als bedoeld in artikel 50, derde lid, indien het verlof op het moment dat het wordt ingetrokken een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd.
De beklagcommissie stelt vast dat klager op 24 november 2010 is geopereerd aan zijn neus onder volledige anesthesie. Er is onder andere cocaïne gebruikt bij de operatie. Klager heeft dit van te voren al aangegeven. Op 25 november 2010 is een urinecontrole gedaan waarbij klager positief scoorde op cocaïne. Om die reden heeft klager op 28 november 2010 geen verlof gekregen, omdat op dat moment nog niet vast stond of de aangetroffen cocaïne inderdaad afkomstig was van de bij de operatie gebruikte medicatie.
De beklagcommissie is van oordeel dat er in beginsel geen sprake is van een recht op verlof. Het is telkens aan het hoofd van de inrichting om te bepalen of het verantwoord is of een verpleegde, voor wie een machtiging voor verlofverlening is afgegeven, op een bepaald moment daadwerkelijk verlof wordt verleend. Er staat geen beklag open tegen het niet verlenen van op zichzelf door het Ministerie toegestaan begeleid verlof vanuit de inschatting van het hoofd van de inrichting dat dit op de verpleegde betreffende gronden niet verantwoord wordt geacht. Er is pas sprake van een beklagwaardige beslissing als vermeld in artikel 56 lid 2 wanneer het verlof een aaneengesloten periode van meer dan een week heeft geduurd. Blijkens de Memorie van toelichting heeft de wetgever geen rechtsmiddel willen openstellen tegen kortdurende verloven nu dit een remmend effect op de verlofverlening zal hebben.
Echter, klager heeft in dit geval al van te voren aangegeven dat er waarschijnlijk sporen van cocaïne in zijn urine zouden worden gevonden omdat dit gebruikt is bij zijn neusoperatie. De kliniek heeft naar aanleiding daarvan geen contact opgenomen met de arts in het ziekenhuis om erachter te komen welke medicatie er is gebruikt. Ook is er niets aangekruist op het formulier dat met de te onderzoeken urine is meegestuurd. Pas achteraf, toen de urinecontrole positief bleek te zijn, heeft de kliniek uitgezocht of het klopt wat klager heeft aangegeven, hetgeen ertoe heeft geleid dat klagers verlof op 28 november 2010 geen doorgang heeft gevonden.
De beklagcommissie is, net als de directie, van oordeel dat niet zorgvuldig is gehandeld door de kliniek. Zij is van oordeel dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om in dit soort gevallen het beklagrecht uit te sluiten. Klager dient derhalve ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag en de klacht dient tevens gegrond te worden verklaard.
De beklagcommissie stelt een tegemoetkoming vast, nu de gevolgen van de intrekking van het verlof op 28 november 2010 niet meer ongedaan te maken zijn. In overleg met de kliniek zal er een extra verlofmoment voor klager worden ingepland.
BESLISSING
De beklagrechter verklaart de klachten gegrond en vernietigt de beslissing van het hoofd van de inrichting van 27 en 28 november 2011.
De beklagrechter stelt vast dat voor klager twee extra verlofmomenten zullen worden ingepland.