KC 2015/025
- Datum uitspraak:
- 09/06/2015
- Artikel:
- 60, 26 van de Pbw en art. 32 lid 1 en 2, 39 Rtvi
- Samenvatting:
- Klager beklaagt zich over de gang van zaken omtrent het aanvragen van strafonderbreking en incidenteel verlof. Door onwetendheid van de casemanager is er veel tijd verspild aan het aanvragen van strafonderbreking in plaats van incidenteel verlof. De directie voert aan dat klager eerst strafonderbreking wilde aanvragen. Toen dit verzoek was afgewezen, wilde klager pas een verzoek tot incidenteel verlof in dienen. De beklagcommissie is allereerst van oordeel dat de directeur niet bevoegd was om het verzoek tot incidenteel verlof van klager te beoordelen. Hierdoor is sprake van het onbevoegd nemen van een beslissing op het verzoek om incidenteel verlof van klager. Wat betreft de gang van zaken bij de aanvraag is de beklagcommissie van oordeel dat de directeur klager slechts kan adviseren bij het indienen van een verzoek om de inrichting te verlaten. Uit de stukken is voldoende gebleken dat klager is geadviseerd en dat klager een verzoek tot strafonderbreking wilde indienen. Dit vanwege de duur en de reden van het verzoek. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klager onjuist is voorgelicht. Klacht wordt ongegrond verklaard.
- Uitspraak:
DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DETENTIECENTRUM […]
De beklagcommissie heeft kennis genomen van het op 26 februari 2015 bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:
[…], verder te noemen klager. Klager is inmiddels in vrijheid gesteld.
Het klaagschrift richt zich tegen de gang van zaken bij het aanvragen van zijn verzoek om strafonderbreking en incidenteel verlof ten tijde van zijn verblijf in het detentiecentrum […].
De directeur heeft schriftelijk gereageerd op de klacht. Klager heeft hiervan kennis kunnen nemen.
Klager is op 10 april 2015 rogatoir gehoord door de voorzitter van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de PI […]. Van dit horen is een proces- verbaal opgemaakt, welke aan de beslissing wordt gehecht. Hetgeen hierin is opgenomen kan hier als ingelast worden beschouwd.
Klager is tijdens het rogatoir horen bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. […].
Naar aanleiding van het proces-verbaal zijn de directeur, mw. […], en afdelingshoofd, dhr. […], van detentiecentrum […] in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Dit heeft op de beklagzitting van 1 mei 2015 plaatsgevonden.
De beklagcommissie heeft bij haar beoordeling kennisgenomen van de volgende informatie:
- het klaagschrift, gedateerd 21 februari 2015,
- het verweerschrift, gedateerd 17 maart 2015,
- het proces verbaal van rogatoir horen, gedateerd 20 april 2015, met aanvullende documenten,
- het selectieadvies, gedateerd 18 februari 2015,
- de aanvullende stukken om het verzoek van klager te onderbouwen,
- het verhandelde ter zitting, hieronder kort uiteengezet.
Standpunt klager
Klager beklaagt zich over de gang van zaken omtrent het aanvragen van strafonderbreking en incidenteel verlof. Klager geeft aan dat hij op 21 februari 2015 een brief heeft ontvangen waarin zijn verzoek om verlof is afgewezen. Door onwetendheid van de casemanager is er veel tijd verspild aan het aanvragen van strafonderbreking in plaats van incidenteel verlof. Er is nalatig gehandeld door meerdere mensen. Klager is verkeerd voorgelicht door de casemanager. Als klager had geweten geen strafonderbreking aan te kunnen vragen had hij dit niet gedaan. De casemanager heeft dit geadviseerd.
De advocaat van klager heeft aangegeven dat de casemanager de procedure niet kende. De casemanager moet in zo’n geval klager adviseren. Klager is de dupe geworden van de onkunde van de casemanager. Hierdoor heeft klager niet bij de bevalling van zijn zoontje kunnen zijn en geen steun kunnen bieden aan zijn partner.
Standpunt directeur
Klager beklaagt zich over het niet toestaan van strafonderbreking en tijdelijk verlaten van de inrichting. Een klacht ten aanzien van de aanvraag van strafonderbreking dient klager aan de selectiefunctionaris te richten.
De aanvraag voor verlof (dat is: het tijdelijk verlaten van de inrichting) is door de directeur afgewezen omdat de aanvraag was gebaseerd op het feit dat de levenspartner van klager na de bevalling niet in staat was vanwege medische redenen om bij klager op bezoek te komen. Toen de vrijhedencommissie een besluit diende te nemen bleek de partner van klager wel in staat om op bezoek te komen. Hierom is het verzoek afgewezen. Hierdoor is de afwijzing gebaseerd op artikel 21 en 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna Rtvi).
De directie heeft op de beklagzitting naar voren gebracht dat klager gegijzeld was, waardoor hij niet voor strafonderbreking in aanmerking kon komen. Dit kan alleen als een ingeslotene definitief is afgestraft. Voorts geeft de directie aan dat klager stukken aan diende te leveren om zijn verzoek te ondersteunen. Ook zijn er adviezen opgevraagd. Dat kost tijd. Op 17 januari 2015 heeft klager een verzoek om strafonderbreking gedaan. De casemanager heeft klager verteld wat hij diende aan te leveren en heeft verzoeken uitgezet.
De directie voert aan dat klager eerst alleen strafonderbreking wilde. Hij wilde pas na de afwijzing van zijn verzoek om strafonderbreking een verzoek tot incidenteel verlof in dienen. Het verzoek tot strafonderbreking dient te worden voorgelegd aan de selectiefunctionaris. Dat is de directie verplicht aangezien zij niet mag beslissen op een verzoek tot strafonderbreking. Er kan slechts een advies worden gegeven, en de slagingskans van een verzoek kan aan een ingeslotene worden meegegeven. In de stukken is duidelijk vastgelegd dat klager strafonderbreking wilde.
Het verzoek tot incidenteel verlof is uiteindelijk door de vrijhedencommissie afgewezen omdat de moeder met het kind op bezoek was geweest. De reden voor het aanvragen van incidenteel verlof was dat de vrouw van klager niet kon reizen. Dat speelde ten tijde van de beslissing niet meer. De medische noodzaak was toen vervallen.
Beoordeling
Klager heeft zijn beklag gedaan binnen de wettelijke termijn en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat hij ontvankelijk is in zijn beklag.
In artikel 26 van de Pbw zijn de mogelijkheden voor het toestaan van het verlaten van de inrichting vastgelegd. De regelgeving is verder uitgewerkt in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna Rtvi). Ingevolge artikel 39 van de Rtvi is vastgelegd dat de minister beslissingsbevoegd is omtrent het verlenen, wijzigen en intrekken van een strafonderbreking. In artikel 32 lid 1 jo lid 2 sub k van de Rtvi is vastgelegd dat de minister beslist over een verzoek tot incidenteel verlof indien de gedetineerde tot een bijzondere categorie behoort, zoals “gegijzelden en personen die in het kader van lijfsdwang rechtens van hun vrijheid beroofd zijn.”
De beklagcommissie stelt ambtshalve vast dat op 18 februari 2015 de directeur het verzoek tot incidenteel verlof heeft afgewezen. Dit verzoek heeft klager – aldus de informatie van de directeur – op 11 februari 2015 ingediend nadat het verzoek tot strafonderbreking door de selectiefunctionaris - namens de Minister - is afgewezen. Voorts stelt de beklagcommissie vast dat klager als gegijzelde was ingesloten in detentiecentrum […].
De beklagcommissie is gelet op bovengenoemde wet- en regelgeving van oordeel dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur niet bevoegd was om het verzoek tot incidenteel verlof van klager te beoordelen. De directeur had het verzoek van klager aan de Minister voor moeten leggen. Naar het oordeel van de beklagcommissie is aldus sprake van het onbevoegd nemen van een beslissing op het verzoek om incidenteel verlof van klager. De klacht dient in zoverre dan ook ambtshalve gegrond verklaard te worden.
De beklagcommissie concludeert voorts dat klager zich beklaagt over de gang van zaken omtrent de aanvraag tot strafonderbreking en incidenteel verlof.
De beklagcommissie stelt vast dat uit de toelichting op de Rtvi blijkt dat strafonderbreking slechts openstaat voor veroordeelde gedetineerden. Klager heeft in een gesprek op 16 januari 2015 aan de casemanager laten weten een verzoek tot strafonderbreking in te willen dienen. Uit de toelichting van de directeur blijkt dat klager is medegedeeld dat dit verzoek weinig kans van slagen had. Klager bleef bij zijn standpunt om een aanvraag tot strafonderbreking in te willen dienen. De beklagcommissie stelt vast dat dit standpunt ook blijkt uit de verzoeken van klager, welke als bijlagen in het dossier zijn opgenomen. Aan dit verzoek tot indiening is gevolg gegeven. Toen dit verzoek door de selectiefunctionaris werd afgewezen, is het verzoek van klager om incidenteel verlof in behandeling genomen, te weten op 11 februari 2015.
De beklagcommissie is gelet op alle informatie het volgende van oordeel. De directeur kan klager slechts adviseren bij het indienen van een verzoek om de inrichting te verlaten. Uit de stukken is voldoende gebleken dat klager inderdaad is geadviseerd en dat klager toch eerst een verzoek tot strafonderbreking wilde doen. Dit vanwege de duur en de reden van het verzoek. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klager onjuist is voorgelicht. In welke vorm klager de inrichting wilde verlaten is naar het oordeel van de beklagcommissie de verantwoordelijkheid van klager. De beklagcommissie is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de directeur onjuist heeft gehandeld bij het aanvragen van strafonderbreking en incidenteel verlof. De beklagcommissie verklaart de klacht voor zover gericht tegen de gang van zaken omtrent de aanvraag tot strafonderbreking en incidenteel verlof ongegrond.
Beslissing:
De beklagcommissie verklaart de klacht, voor wat betreft de onbevoegdheid van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur tot het nemen van de beslissing inzake het verzoek tot incidenteel verlof, ambtshalve gegrond. Voor zover de klacht is gericht tegen de gang van zaken omtrent de aanvraag is de klacht ongegrond.
Aldus gegeven op 9 juni 2015 door mw. mr. […] (voorzitter), dhr. mr. […] en mw. […] (leden) bijgestaan door mw. mr. […], secretaris.