DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ P.I. […]
De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:
[…], verder te noemen klager en thans verblijvende in de PI […].
Het klaagschrift is gericht tegen de frequentie waarmee bij klager celinspecties worden uitgevoerd, kennelijk omdat hij op een interne GBR-lijst staat. Daarnaast is de klacht gericht tegen het feit dat klager op deze GBR-lijst staat.
De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op een beklagzitting in aanwezigheid van klager, plaatsvervangend vestigingsdirecteur […] en juridisch medewerkster mw. […]. Vanuit de commissie van toezicht bij de PI […] was bij de zitting eveneens aanwezig mw. mr. […]. Om hem moverende redenen heeft klager gedurende de klachtbehandeling de zittingsruimte verlaten. Op verzoek van de beklagrechter heeft de directeur na afloop van de zitting nadere schriftelijke informatie verstrekt.
In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagrechter kennisgenomen van de volgende informatie:
- klaagschrift, gedateerd 8 maart 2017 en ingekomen bij het secretariaat op 10 maart 2017;
- verslag van de maandcommissaris;
- verweerschrift van de directeur, gedateerd 12 april 2017;
- het verhandelde ter zitting van 10 mei 2017, hieronder kort uiteengezet;
- aanvullend verweerschrift, gedateerd 23 mei 2017.
Standpunt klager
Klager geeft aan dat zijn klacht in eerste instantie primair was gericht tegen de frequentie waarmee zijn cel wordt geïnspecteerd. Toen hij zijn klacht besprak met de maandcommissaris kwam klager er achter dat hij blijkbaar op de interne GBR-lijst (lijst voor gedetineerden met een bepaald risico) staat. Klager was hier niet eerder van op de hoogte en wenst zich daar eveneens over te beklagen. Klager heeft vervolgens meermalen gevraagd waarom hij op deze lijst staat maar heeft hier geen duidelijk antwoord op gekregen. Klager zit sinds juni 2016 gedetineerd en gedurende de eerste zeven à acht maanden van zijn detentie werd zijn cel eigenlijk nooit geïnspecteerd. Pas nadat hij veroordeeld werd en op afdeling B werd geplaatst kwamen deze inspecties. Klager vraagt zich sterk af waarom hij ineens op de GBR-lijst staat en sinds wanneer dat het geval is. De directeur zegt nu dat klager van de lijst af kan als hij goed gedraag vertoont, maar dat doet hij al. Klager heeft een en ander besproken met zijn mentor maar dit levert voor hem geen duidelijkheid op. Klager stelt zich op het standpunt dat bij hem beduidend vaker een celinspectie wordt uitgevoerd dan bij de andere gedetineerden op zijn afdeling.
Standpunt directie
De GBR-lijst (lijst voor gedetineerden met een bepaald risico) is een interne aandachtslijst zonder formele status of wettelijke basis. Deze lijst kan niet worden vergeleken met de GVM-lijst (lijst voor gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico). De GVM-lijst is landelijk en daar zijn toezichthoudende en/of beperkende maatregelen aan verbonden. In dat kader worden ook schriftelijke beschikkingen uitgereikt, zulks is bij de GBR-lijst niet aan de orde. Sommige gedetineerden binnen de PI […] behoeven extra aandacht, er wordt dan gekeken naar hun gedrag en hoe het met hen gaat. Ten aanzien van klager is besloten dat hij op de GBR-lijst komt. Hij komt vanuit een andere PI waar een aantal zaken is voorgevallen en hij is daarnaast veroordeeld tot een forse gevangenisstraf in een mediagevoelige strafzaak. Dit alles bij elkaar maakt dat er aanleiding was om klager extra in de gaten te houden.
Gedetineerden die op de GBR-lijst staan worden niet beperkt in hun vrijheden maar worden wel extra in de gaten gehouden. Er zijn geen vaste criteria wanneer iemand op de lijst wordt geplaatst, dit wordt per individueel geval bekeken. Tijdens het MDO wordt besproken of het nog noodzakelijk is dat een gedetineerde op de GBR-lijst blijft staan. Klager kan verzoeken om van de lijst afgehaald te worden, structureel gedrag is hiervoor bepalend. De directie gaat er vanuit dat aan klager is medegedeeld dat hij op de GBR-lijst is geplaatst maar kan niet achterhalen wanneer of door wie dit zou zijn gedaan.
Op verzoek van de beklagrechter heeft de directeur uitgezocht hoe vaak en met welke reden er bij klager celinspecties zijn uitgevoerd in de drie maanden voorafgaand aan zijn klacht. De directeur heeft kunnen vaststellen dat bij klager op 30 januari, 10 februari en 3 maart 2017 een bijzondere celinspectie is uitgevoerd. Bij deze data staat als reden genoemd: GBR-lijst. Dit betekent dat klagers cel regelmatig, maar zeker niet twee keer per week wordt geïnspecteerd. Gemiddeld genomen wordt er zes keer per jaar steekproefsgewijs een celinspectie uitgevoerd bij de gedetineerden. Dit aantal kan hoger liggen als er extra controles worden uitgevoerd op basis van een verdenking of vermoeden. Dat bij klager vaker bijzondere celcontroles worden uitgevoerd kan worden verklaard doordat hij op de GBR-lijst staat. In de vorige inrichting had klager een usb-stick in zijn bezit en voerde hij regelmatig drugs in. Dit gedrag diende gevolgd te worden ten einde de orde en veiligheid in de huidige inrichting te kunnen bewaren.
Tot slot laat de directeur weten dat klager per 19 mei 2017 van de GBR-lijst is afgehaald omdat geconstateerd is dat zijn functioneren dusdanig is dat er thans onvoldoende indicatie is voor voortdurende plaatsing op de lijst.
Beoordeling
Klager heeft zijn beklag gedaan binnen de wettelijke termijn en gegrond op artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), zodat klager ontvankelijk is in zijn beklag.
Klager beklaagt zich erover dat hij op de GBR-lijst (lijst voor gedetineerden met een bepaald risico) is geplaatst en over de frequentie waarmee er bij hem celinspecties worden uitgevoerd, kennelijk omdat hij op deze GBR-lijst is geplaatst. De beklagrechter zal allereerst een oordeel vellen over de plaatsing van klager op de GBR-lijst.
De beklagrechter stelt voorop dat hij begrip heeft voor de behoefte van de directeur om extra aandacht te besteden aan bepaalde gedetineerden. Reden voor die extra aandacht kan bijvoorbeeld gelegen zijn in het detentieverleden van deze gedetineerden, hun strafzaak of andere risico’s. Op zichzelf bestaat er ook geen bezwaar tegen dat de directie een interne lijst hanteert om op die manier het overzicht te bewaren ten aanzien van welke gedetineerden deze extra aandacht noodzakelijk is. Afhankelijk van de gevolgen die plaatsing op een dergelijke lijst voor een gedetineerde kan hebben, dient het gebruik van een dergelijke lijst echter wel in voldoende mate omkleed te zijn met de juiste waarborgen.
De directie stelt dat gedetineerden die op de GBR-lijst staan slechts extra in de gaten worden gehouden, en niet in hun vrijheden worden beperkt. De beklagrechter kan de directie hierin niet volgen. De directie stelt in haar aanvullend verweerschrift immers zelf dat de reden dat klager extra bijzondere celcontroles krijgt wordt verklaard vanuit het gegeven dat hij op de GBR-lijst is geplaatst. De directie stelt in het aanvullend verweerschrift expliciet dat bij klager de frequentie van bijzondere celcontroles gemiddeld hoger ligt dan van andere gedetineerden die niet op de GBR-lijst staan, wat zich volgens de directie laat verklaren door de reden van de plaatsing op deze lijst te weten extra aandacht voor mogelijke risico’s en deze risico’s verminderen. Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een indicatie, aanwijzing of vermoeden om op 30 januari, 10 februari en 3 maart 2017 een bijzondere celinspectie bij klager uit te voeren. Als enkele reden is in het systeem van de PI opgenomen klagers plaatsing op de GBR-lijst. Hieruit kan de beklagrechter niets anders afleiden dan dat klager door plaatsing op de GBR-lijst wel degelijk in zijn vrijheden is beperkt.
De beklagrechter stelt vervolgens vast dat de GBR-lijst geen wettelijke grondslag heeft en niet voorzien is van voor gedetineerden in voldoende mate kenbare waarborgen. De directie stelt dat tot plaatsing op de GBR-lijst per individueel geval wordt besloten en dat er geen criteria zijn vastgelegd. De directie gaat ervan uit dat aan klager is meegedeeld dat hij op de GBR-lijst staat, maar heeft dit niet vastgelegd. De directeur heeft aangegeven dat in het zeswekelijkse MDO wordt getoetst of plaatsing op de GBR-lijst nog langer noodzakelijk is, maar het is voor de beklagrechter onduidelijk aan welke criteria dan wordt getoetst. De directie stelt tot slot dat klager altijd kan verzoeken om van de lijst te worden afgehaald, maar de wijze waarop een dergelijk verzoek moet worden gedaan en de eisen die aan een dergelijk verzoek worden gesteld zijn niet vastgelegd. Daarvoor is bovendien essentieel dat een gedetineerde op de hoogte is gesteld van het feit dat hij op de lijst staat.
De vergelijking dringt zich op met de GVM-lijst (lijst voor gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico), die wel is voorzien van een wettelijke grondslag en waarborgen. Beide lijsten bestaan uit gedetineerden met een bijzondere positie in de inrichting. Ten aanzien van klager geldt dat hij op de GBR-lijst is geplaatst vanwege de incidenten in de PI van herkomst, de lengte van zijn gevangenisstraf en de mediagevoeligheid van zijn zaak, aldus de directeur. Dit zijn ook factoren die een rol spelen bij de bepaling van het risicoprofiel ten behoeve van plaatsing op de GVM-lijst.
Bij plaatsing op de GVM-lijst geldt echter dat het van belang is dat er een vorm van controleerbaarheid is van de informatie, anders wordt willekeur in de hand gewerkt. Op deze manier kan de informatie achteraf gecontroleerd worden. Het expliciteren van de wijze waarop de subjectieve criteria zijn gewogen is belangrijk omdat zo de beslissing tot het plaatsen op de lijst controleerbaar wordt. Verder is van belang dat vanwege de plaatsing op de GVM lijst aan een gedetineerde maatregelen kunnen worden opgelegd (zoals bijvoorbeeld celinspecties), maar ook dit is met extra waarborgen omkleed. De directeur dient een gedetineerde schriftelijk op de hoogte te stellen van zijn/haar plaatsing op de GVM-lijst. Hierin staan tevens de aan gedetineerde opgelegde maatregelen. De directeur dient de oplegging van de maatregelen goed te onderbouwen. Een enkele verwijzing naar de plaatsing op de GVM-lijst is onvoldoende. De maatregelen mogen voor een maximale duur van 14 dagen aan een gedetineerde worden opgelegd. De directeur dient vóór de oplegging van de maatregelen de gedetineerde te horen.
De beklagrechter stelt vast dat daar waar de GVM-lijst is voorzien van een wettelijke grondslag en waarborgen, daar bij de GBR-lijst in het geheel geen sprake van is. Het ontbreekt de lijst aan een wettelijke grondslag en het is voor de gedetineerde in kwestie niet dan wel onvoldoende kenbaar en toetsbaar dat en waarom hij op de lijst is geplaatst. Niet alleen voor de gedetineerde is dit thans niet kenbaar en toetsbaar maar ook niet voor de beklag- en eventueel beroepscommissie. Dit terwijl plaatsing op de lijst wel vrijheidsbeperkende gevolgen voor een gedetineerde kan hebben. Het beklag zal dan ook gegrond worden verklaard voor zover dit is gericht tegen klagers plaatsing op de GBR-lijst.
Voor wat betreft de bijzondere celinspecties die bij klager zijn uitgevoerd overweegt de beklagrechter tot slot het volgende. Op grond van artikel 34 lid 1 Pbw is de directeur bevoegd de verblijfsruimte van een gedetineerde op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken. A. indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van gedetineerden of B. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
De beklagrechter is van oordeel dat het enkele feit dat klager op de GBR-lijst staat geen rechtvaardiging kan zijn voor het uitvoeren van een (extra) celinspectie. Dit enkele feit is immers geen grondslag zoals omschreven in sub A. of B. van het eerste lid van artikel 34 Pbw. Te meer nu zelfs in de circulaire beleid gedetineerden met een vlucht- en of maatschappelijk risico is bepaald dat bij de gedetineerden op de GVM-lijst alleen op indicatie bijzondere celinspecties worden uitgevoerd.
Gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een indicatie, aanwijzing of vermoeden om op 30 januari, 10 februari en 3 maart 2017 een bijzondere celinspectie bij klager uit te voeren. Als enkele reden is in het systeem van de PI opgenomen klagers plaatsing op de GBR-lijst. Ook dit onderdeel van het beklag zal daarom gegrond worden verklaard.
De beklagrechter ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen nu de gevolgen van zijn plaatsing op de GBR-lijst en de uitgevoerde celinspecties niet meer ongedaan te maken zijn. Voor het geheel aan feiten en omstandigheden acht de beklagrechter een tegemoetkoming van € 50,- passend en geboden.
BESLISSING
De beklagrechter verklaart de klacht gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,-.
Aldus gegeven door de beklagrechter mr. […], bijgestaan door mw. mr. […], secretaris, op 23 juni 2017.