Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2022/004

Datum uitspraak:
21/01/2022
Artikel:
Artikel 1d RSPOG
Samenvatting:
Het beklag richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om hem te promoveren naar het plusprogramma. In dit besluit wordt als ongewenst gedrag benoemt dat klager zich niet houdt aan de (huis)regels. De beklagrechter stelt vast dat de directeur het ongewenste gedrag van klager heeft afgezet tegen het gewenst gedrag dat hij heeft vertoond. De beklagrechter is echter van oordeel dat deze belangenafweging niet naar behoren is uitgevoerd. Het is niet in te zien waarom het belang om klager niet te promoveren naar het plusprogramma ondergeschikt wordt gesteld aan het belang van de inrichting om klager in het basisprogramma te houden. Daarbij neemt de beklagrechter in acht dat het ongewenste gedrag van klager slechts één incident betrof en dat klager voor dit incident “licht” is gestraft, namelijk met een voorwaardelijke straf van twee dagen eigen cel met een proeftijd van drie maanden. Voorts neemt de beklagrechter in acht dat klager voor het overige gewenst gedrag heeft vertoond. De beklagrechter is van oordeel dat de motivering het besluit om klager af te wijzen voor het plusprogramma, niet kan dragen. In dat geval is, conform de standaardbedragen tegemoetkoming van de RSJ, een tegemoetkoming van € 45,- op zijn plaats.
Uitspraak:

UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ PENITENTIAIRE INRICHTING NIEUWEGEIN

De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het bij het secretariaat ingekomen klaagschrift van:

[...], verder te noemen klager en op dit moment verblijvende in PI Nieuwegein.

Het klaagschrift is gericht tegen de beslissing van 11 augustus 2021 waarbij het verzoek van klager tot plaatsing in het plusprogramma is afgewezen.

Klager wordt in deze procedure bijgestaan door dhr. mr. M. de Reus.

De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op een beklagzitting, in aanwezigheid van klager en namens de directie, mw. mr. H. Jansen (plv. vestigingsdirecteur).

In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagrechter kennisgenomen van de volgende informatie:

  • klaagschrift gedateerd van en binnengekomen bij het secretariaat op 19 augustus 2021;
  • het verweerschrift van de directeur van inclusief bijlagen (besluit tot afwijzing verzoek plaatsing in het plusprogramma van 15 juni 2021, schriftelijke mededeling disciplinaire straf van 20 juli 2021, schriftelijke verslag van 20 juli 2021, besluit afwijzing verzoek tot plaatsing in het plusprogramma van 11 augustus 2021);
  • alles wat is besproken op de zitting van 9 december 2021.


Standpunt klager
Namens klager geeft de raadsman aan dat met de beslissing van 18 augustus 2021 het verzoek van klager tot plaatsing in het plusprogramma is afgewezen. In de beslissing wordt benoemd dat sprake is van ongewenst gedrag aangezien aan klager een waarschuwing is gegeven vanwege onttrekking aan toezicht. Aan hem is geen rapport aangezegd; evenmin is een disciplinaire straf opgelegd. Dit vergrijp is klager aanvankelijk ook niet zwaar aangerekend. Ander ongewenst of ontoelaatbaar gedrag wordt in de bestreden beslissing niet benoemd. Voor het overige wordt in de beslissing uitsluitend positief gedrag van belanghebbende beschreven. Klager stelt dat hij in aanmerking komt voor plaatsing in het plusprogramma aangezien sprake is van gewenst gedrag en dat het enkele onttrekken aan het toezicht onvoldoende zwaarwegend is om het verzoek van belanghebbende tot plaatsing in het plusprogramma af te wijzen.


Standpunt directie
De directie geeft aan dat klager op 15 juni 2021 is gedegradeerd wegens verschillende incidenten, op basis waarvan is geconcludeerd dat klager ongewenst gedrag liet zien. In het MDO van 4 augustus 2021 is geadviseerd om klager niet te promoveren omdat hij nog niet op alle vlakken gewenst gedrag liet zien. Hierbij werd aangevoerd dat klager op 20 juli 2021 zich heeft onttrokken aan het toezicht. Het is hierbij onjuist dat klager nimmer een disciplinaire straf heeft ontvangen. Op 20 juli 2021 heeft klager een voorwaardelijke disciplinaire straf ontvangen, inhoudende het opleggen van twee dagen verblijf op eigen cel met een proeftijd van drie maanden. Dit gedrag valt te classificeren als ongewenst gedrag. Dit gedrag is afgewogen tegen het gewenste gedrag dat klager liet zien, te weten het meewerken aan het dagprogramma en aan de arbeid en met het besluit van 11 augustus 2021 is klagers verzoek tot plaatsing in het plusprogramma afgewezen.


Beoordeling

Ontvankelijkheid

De beklagrechter stelt vast dat klager zich beklaagt over de beslissing van 11 augustus 2021 waarbij het verzoek van klager tot plaatsing in het plusprogramma is afgewezen. De beslissing is aan klager uitgereikt op 18 augustus 2021. Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een door of namens de directeur genomen beslissing die hem betreft. Uit artikel 61, vijfde lid, van de Pbw volgt dat het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen, moet worden ingediend. De beklagrechter is van oordeel dat omdat de beslissing van 11 augustus 2021 pas op 18 augustus 2021 aan hem is uitgereikt, klager tijdig beklag heeft ingediend. Klager kan dus worden ontvangen in zijn beklag.


De beslissing van 11 augustus 2021 tot het niet promoveren van klager

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierma: de Regeling) komt een gedetineerde in aanmerking voor promotie indien hij gedurende een periode van zes weken na het begin van de detentie gewenst gedrag laat zien op de onderdelen ‘re-integratie/resocialisatie‘ en ‘verblijf en leefbaarheid‘. Het gewenste gedrag wordt beschreven in bijlage 1 van de Regeling.

Volgens de vaste jurisprudentie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming  (RSJ) dient de directeur voorafgaande aan de beslissing tot niet promoveren een belangenafweging te maken.[1] Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat het uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

Ook volgt uit de jurisprudentie van de RSJ dat niet elk ongewenst gedrag inhoudt dat een gedetineerde niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen.[2] Daarnaast heeft de RSJ geoordeeld dat een enkel strafwaardig feit in beginsel geen zelfstandige grond kan zijn voor degradatie.[3]

De beklagrechter stelt vast dat in het besluit van 11 augustus 2021 waarbij het verzoek van klager om te promoveren naar het plusprogramma wordt afgewezen, als ongewenst gedrag van klager wordt benoemd dat klager zich niet houdt aan de (huis)regels. Daarbij wordt verwezen naar het schriftelijk verslag van 20 juli 2021. In de beslissing wordt gesteld dat, doordat klager zich onttrekt aan het toezicht van het personeel en hij het personeel niet laat uitspreken, hij ongewenst gedrag heeft vertoond. De beklagrechter stelt vast dat uit het schriftelijk verslag van 20 juli 2021 volgt dat klager op 20 juli 2021 omstreeks 9:05 uur klaar stond om naar de sport te gaan, terwijl hij zich op 19 juli 2021 om 7:30 uur ziek had gemeld en dan 48 uur ziek geregistreerd staat tot 21 juli 2021 om 7:30 uur. Hierop heeft het personeelslid aan klager medegedeeld dat hij ging nakijken tot wanneer klager als ziek stond geregistreerd. Klager is toen toch naar de sport gegaan. Het personeelslid heeft hem toen terug laten sturen en sprak klager aan over dat hij zich heeft onttrokken van het toezicht zonder toestemming. Uit het schriftelijk verslag volgt dat klager toen allerlei opmerkingen had en het personeelslid niet liet uitpraten, waarop het personeelslid hem een rapport heeft aangezegd. Vervolgens is aan klager een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van twee dagen opsluiting in eigen cel met een proeftijd van drie maanden. Blijkens de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf is deze straf opgelegd voor het onttrekken aan het toezicht. In het stuk worden geen overige gedragingen als grondslag aangevoerd. Desgevraagd geeft de directie ter zitting nog aan dat zij de gedragingen van klager op 20 juli 2021, het onttrekken aan het toezicht en het niet laten uitspreken van het personeel, ziet als één incident.

De beklagrechter stelt vast dat dit enkele incident het ongewenste gedrag is van klager dat is meegenomen in de belangenafweging. Ook stelt de beklagrechter vast dat de directeur het ongewenste gedrag van klager heeft afgezet tegen het gewenste gedrag dat hij heeft vertoond. De beklagrechter is echter van oordeel dat deze belangenafweging niet naar behoren is uitgevoerd. Het is niet in te zien waarom het belang om klager niet te promoveren naar het plusprogramma, gelet op het gewenste en ongewenste gedrag van klager, ondergeschikt wordt gesteld aan het belang van de inrichting om klager in het basisprogramma te houden. Daarbij neemt de beklagrechter in acht dat het ongewenste gedrag van klager, blijkens de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf en de verklaring van de directie ter zitting, slechts één incident betrof en dat klager voor dit incident “licht” is gestraft, namelijk met een voorwaardelijke straf van twee dagen eigen cel met een proeftijd van drie maanden. Voorts neemt de beklagrechter in acht dat klager voor het overige gewenst gedrag heeft vertoond, door mee te werken aan het dagprogramma en aan de arbeid. De beklagrechter is van oordeel dat de motivering het besluit om klager af te wijzen voor het plusprogramma, niet kan dragen. Naar het oordeel van de beklagrechter had het verzoek van klager om te worden gepromoveerd naar het plusprogramma, gelet op het gewenste en ongewenste gedrag van klager, moeten worden gehonoreerd. Nu dit niet is gebeurd, heeft klager ten onrechte zes weken in het basisregime verbleven. In dat geval is, conform de standaardbedragen tegemoetkoming van de RSJ, een tegemoetkoming van € 45,- op zijn plaats.


BESLISSING

De beklagrechter:

  • verklaart het beklag gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de directeur van 11 augustus 2021;
  • bepaalt dat de uitspraak van de beklagrechter in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
  • kent een tegemoetkoming toe van € 45,-.


Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2022 door K. Abbara, beklagrechter, bijgestaan door mw. mr. L.M. van Bemmelen, secretaris.

[1] RSJ 20 november 2020, S-20/4683/SGA

[2] RSJ 3 december 2018, R-18/1693/GA

[3] RSJ 29 oktober 2020, R-19/4999/GA, RSJ 18 juni 2018, 17/3985/GA en RSJ 25 juli 2019, R-19/2991/GA en R-19/2995/GA