KC 2022/012
- Datum uitspraak:
- 11/04/2022
- Artikel:
- Artikel 21, 23 en 24 Rtvi
- Samenvatting:
- Klager heeft op 16 december 2021 een verzoek gedaan tot incidenteel verlof om afscheid bij het leven te nemen van zijn zieke opa. Op 29 december 2021 heeft de directie positief beslist. Diezelfde dag is de opa van klager overleden en kwam het bericht dat DV&O in verband met capaciteitsgebrek weigerde om uitvoering te geven aan de beslissing van de directeur. Klager heeft ook de uitvaart van 30 december 2021 niet kunnen bijwonen en is daarna niet in de gelegenheid gesteld om te kunnen rouwen met zijn familie. Bij zijn aanvraag heeft klager documenten overlegd waaruit volgt dat zijn opa nog maar enkele weken te leven had. De beklagrechter is van oordeel dat nu uit deze stukken voldoende duidelijk blijkt dat haast geboden was bij het verzoek, de aanvraag sneller had moeten worden afgehandeld. Bovendien is de beklagrechter van oordeel dat de directie voorafgaand aan de toewijzing bij DV&O had moeten inventariseren of zij zorg konden dragen voor het vervoer. Ook is de beklagrechter van oordeel dat de directie had moeten beoordelen of het wel mogelijk was om klager een rouwbezoek te laten afleggen. De beklagrechter verklaart het beklag gegrond en kent een tegemoetkoming toe van € 50,-.
- Uitspraak:
UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ PENITENTIAIRE INRICHTING NIEUWEGEIN
De procedure
De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van de klacht van:
[…], verder te noemen klager en op dit moment verblijvende in PI Nieuwegein.
Klager wordt bijgestaan door zijn raadsman dhr. mr. V. Poelmeijer.
De klacht is gericht tegen het feitelijke handelen van de casemanager en de weigering van DV&O tot het uitvoeren van de positieve beslissing van 29 december 2021 van de directie van Nieuwegein.
De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager en zijn raadsman hebben een kopie daarvan ontvangen. De klacht is behandeld op de beklagzitting van 16 maart 2022 via MS Teams, waarbij aanwezig waren:- klager;
- mr. S. Skempes (de waarneemster van de raadsman van klager, dhr. mr. V. Poelmeijer);
- vestigingsdirecteur PI Nieuwegein, […] (plv. vestigingsdirecteur).
De beklagrechter heeft kennisgenomen van de volgende informatie:- klaagschrift van 31 december 2021, door de beklagcommissie ontvangen op 12 januari 2022
- aanvulling op het klaagschrift van 5 januari 2022 door de raadsman van klager;
- het verweerschrift van de directeur van 14 maart 2021, inclusief twee bijlagen (toewijzing incidenteel verlof onder bewaking van 29 december 2021, de brief van 30 december 2021 m.b.t. de toewijzing van het incidenteel verlof);
- alles wat besproken is op de zitting van 16 maart 2022;
- aanvullende informatie bestaande uit de IMA-aanvraag en de monitoringsrapportage, aangeleverd op 23 maart 2022 door de directie op verzoek van de beklagrechter;
- reactie van de raadsman van klager van 30 maart 2022 op de aanvullende informatie van de directie, inclusief bijlagen (motivatiebrief ten behoeve van aanvraag om incidenteel verlof, e-mailbericht van 22 december 2022, verklaring van de huisarts van de opa van klager en uittreksel uit het BRP van de opa van klager).
De standpunten in de beklagprocedure
Het standpunt van klager
Klager geeft aan dat hij op 16 december 2021 een aanvraag voor incidenteel verlof heeft ingediend opdat hij bij leven afscheid kon nemen van zijn opa. Vlak voor dat moment werd bij zijn opa een vergevorderde ziekte geconstateerd als gevolg waarvan hij nog enkele weken te leven had. Gelet op de aard van het verzoek was daar haast bij geboden. Klager stelt dat hij op 20 december 2021 alle documenten opgestuurd heeft. Vervolgens vernam hij dat de behandelaar van zijn verlofaanvraag zelf met verlof was en dat zijn aanvraag niet bekend was bij het backoffice. Hierop heeft zijn oom op 24 december 2021 alle documenten nogmaals opgestuurd. Volgens klager heeft de behandelaar zijn aanvraag tijdens haar verlof niet overgedragen aan haar collega’s. Op 29 december 2021 heeft de directie positief beslist tot het verlenen van verlof. Diezelfde dag is de opa van klager overleden en kwam het bericht dat DV&O in verband met capaciteitsgebrek weigerde om uitvoering te geven aan de beslissing van de directeur om klager te begeleiden naar zijn verlof. Hierdoor heeft klager geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn opa, niet bij leven en niet bij de begrafenis. Klager meent dat als zijn aanvraag voortvarender was opgepakt, hij wellicht nog bij het leven afscheid had kunnen nemen. Ook kan klager zich niet verenigen met het feit dat er een positieve beslissing ligt waarin klager met verlof mag, maar dat DV&O de uitvoering niet heeft kunnen realiseren.
Het standpunt van de directeur
De directie geeft aan dat zij op 29 december 2021 positief heeft beslist op het verzoek van klager, d.d. 16 december 2021, voor incidenteel verlof. De directie wijst erop dat uit navraag bij het desbetreffende personeelslid blijkt dat er dagelijks gewerkt is aan het verzoek van klager en dat uit de monitoringsrapportage van klager eveneens blijkt dat zijn aanvraag voor incidenteel verlof goed is verlopen. Voor wat betreft de stelling van klager dat hij niet door DV&O vervoerd en begeleid kon worden tijdens zijn verlof, geeft de directeur aan dat op 30 december 2021 door DV&O is aangegeven dat zij het vervoer van klager niet kunnen realiseren. Met als reden dat het vervoer in verband met de ontbrekende capaciteit en dat de risico’s van de locatie van verlof niet in te schatten waren. Dit is eveneens bekend gemaakt bij klager en zijn familie. Tevens is inspanning verricht om vanuit de PI Nieuwegein, eigen personeel, te weten het IBT, te regelen zodat klager alsnog begeleid kon worden tijdens zijn verlof. Ook dit was niet mogelijk gezien de capaciteit en de risico’s van de locatie van het verlof die niet geheel in te schatten waren. Daarnaast heeft de inrichting inspanningen gedaan om een Skypeverbinding te regelen met de familie van klager. Op deze manier kon klager twee uur skypen vanuit zijn cel. Klager ging hier niet mee akkoord en zag af van het skypemoment. De directie merkt op dat de gehele situatie uiterst vervelend is geweest voor klager maar dat het indien het verlof niet uitgevoerd kan worden door derden, dit niet in de handen ligt van de PI Nieuwegein. De PI Nieuwegein is afhankelijk van de diensten van DV&O. Bovendien is door de inrichting op verschillende manieren geprobeerd klager tegemoet te komen.
De beoordeling
Wat is het juridisch kader?
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: Rtvi) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn/haar aanwezigheid noodzakelijk is. Uit artikel 23 Rtvi volgt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende levenspartner, kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. In artikel 24, lid 1, Rtvi is bepaald dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium. Uit het derde lid volgt dat het bijwonen van de uitvaart is uitgesloten indien bewaking is aangewezen. In het vierde lid is bepaald dat toestemming voor het bijwonen van de uitvaart of het brengen van een rouwbezoek slechts kan worden verleend indien de nabestaanden van de overledenen daartegen geen bezwaar hebben.
Wat is er gebeurd?
De beklagrechter stelt vast dat klager op 16 december 2021 een aanvraag heeft gedaan voor incidenteel verlof om zijn opa, die nog maar enkele weken te leven had, te bezoeken. Op 29 december 2021 heeft de directie de aanvraag toegewezen. Diezelfde dag is de opa van klager overleden. De begrafenis vond plaats op 30 december 2021, maar klager kreeg die dag te horen dat zijn incidenteel verlof niet uitgevoerd kon worden vanwege een capaciteitsgebrek bij DV&O. Klager heeft de begrafenis dus niet kunnen bijwonen. Ook is hij niet in de gelegenheid gesteld om in de weken na de begrafenis op incidenteel verlof te gaan om te kunnen rouwen met zijn familie.
Beoordeling door de beklagrechter
Allereerst wenst de beklagrechter op te merken dat voornoemde gang van zaken voor klager zeer ongelukkig is geweest. Tijdens de zitting heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur laten weten dat zij dat onderschrijft.
Inhoudelijk gezien overweegt de beklagrechter als volgt.
De klacht is abusievelijk onder twee klachtnummers is ingeschreven. De klacht met het kenmerk NM-2022-27 zal om die reden als ingetrokken worden beschouwd en enkel in NM-2022-26 zal een uitspraak volgen.
De beklagrechter stelt vast dat klager ter ondersteuning van zijn aanvraag van 16 december 2021 op 20 december 2021 diverse documenten heeft overgelegd. Uit de documenten valt op te maken dat de verwachting was dat de opa van klager nog maar enkele weken te leven had. De beklagrechter is van oordeel dat nu uit deze stukken voldoende duidelijk blijkt dat haast geboden was bij het verzoek, de aanvraag sneller had moeten worden afgehandeld. Dat in het onderhavige geval de beslissing op het incidenteel verlof pas op 29 december 2021 is genomen, is naar het oordeel van de beklagrechter niet goed te begrijpen. Daarbij neemt de beklagrechter mee dat hoewel de aanvraag dateert van 16 december 2021, een datum die door de directie niet wordt betwist, de monitoringsrapportage die is overgelegd pas aanvangt op 24 december 2021. Het is daardoor niet inzichtelijk wat er die eerste dagen met de aanvraag is gebeurd. Bovendien is de beklagrechter van oordeel dat de directie voorafgaand aan de toewijzing van het incidenteel verlof bij DV&O had moeten inventariseren of zij zorg konden dragen voor het vervoer.[1] In onderhavige zaak heeft deze afstemming kennelijk pas plaatsgevonden ná de toewijzing van 29 december 2021.
Tot slot wenst de beklagrechter nog het volgende op te merken. Vanwege het overlijden van de opa van klager op 29 december 2021, had klager de wens om de uitvaart in de moskee bij te wonen. Het verlof was daar echter niet voor verleend. De beklagrechter begrijpt dat het niet mogelijk was om klager in de gelegenheid te stellen de uitvaart bij te wonen, ook gelet op hetgeen bepaald is in artikel 24, lid 4, Rtvi. De beklagrechter is daarom van oordeel dat de directie had moeten beoordelen of het wel mogelijk was om klager een rouwbezoek in de zin van artikel 24, lid 2, Rtvi te laten afleggen.
Om voornoemde redenen zal de beklagrechter de klacht met het kenmerk NM-2022-25 gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen. Voor de hoogte van de tegemoetkoming, zoekt de beklagrechter aansluiting bij de standaardbedragen van de RSJ waaruit volgt dat voor een gemist kortdurend verlof € 30,- wordt toegekend. Aangezien het in casu een incidenteel verlof betreft en dit verlof aangevraagd was voor een eenmalig afscheid van een belangrijk persoon in het leven van klager, ziet de beklagrechter aanleiding om een hogere tegemoetkoming toe te kennen en stelt de tegemoetkoming vast op € 50,-.
DE BESLISSING
De beklagrechter:- verklaart de klacht met het kenmerk NM-2022-26 gegrond en kent een tegemoetkoming toe van € 50,-;
- beschouwt de klacht met het kenmerk NM-2022-27 als ingetrokken.
Aldus gegeven op 11 april 2022 door dhr. mr. E.J. Willekers, beklagrechter, bijgestaan door mw. mr. L.M. van Bemmelen, secretaris.[1] Vgl. RSJ 6 januari 2020, R-19/5638/GV en RSJ 21 augustus 2013, 13/2703/GV.