KC 2023/030
- Datum uitspraak:
- 22/02/2023
- Artikel:
- 10 EVRM, 40 Pbw
- Samenvatting:
- Klager heeft verzocht om twee interviews te mogen geven. In eerste instantie zijn deze verzoeken goedgekeurd door de directie, maar later is deze goedkeuring ingetrokken vanwege een negatief OM-advies. Volgens klager had er geen advies opgevraagd te hoeven worden bij het OM, alleen bij de persvoorlichter. Uiteindelijk zijn de verzoeken toch goedgekeurd, maar onder de voorwaarde dat klager niet spreekt over zijn strafzaak. De directie was er in eerste instantie vanuit gegaan dat er advies was ingewonnen bij de persvoorlichter en toen dat niet het geval bleek is er advies opgevraagd bij het OM. Op basis daarvan is het verzoek goedgekeurd met de voorwaarde dat er niet zou worden gesproken over de strafzaak van klager. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur het verzoek van klager om hem te laten spreken over zijn strafzaak onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Voor de beklagcommissie is onvoldoende onderbouwd dat de belangen van artikel 40 Pbw in het gedrang komen door het vrijelijk toestaan van klagers interviews. Alles in samenhang gezien acht de beklagcommissie de beslissing in dit geval onredelijk en onbillijk. De beklagcommissie verklaart de beklagen gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 10,-. De RSJ heeft het beroep ongegrond verklaard.
- Uitspraak:
UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ PENITENTIAIRE INRICHTING LELYSTAD
De procedureDe beklagcommissie heeft kennisgenomen van de klacht van:
[…], verder te noemen klager.
Het klaagschrift is gericht tegen:- de intrekking van de directeur voor de goedkeuring voor het geven van een interview (1)
- de beslissing van de directeur om het geven van een interview goed te keuren onder de voorwaarde dat klager niet over zijn strafzaak mocht praten (2).
De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager en zijn raadsman hebben van deze reactie kennis kunnen nemen. De klacht is behandeld op de beklagzitting op de beklagzitting van 12 januari 2022, waarbij aanwezig waren:- klager;
- klagers advocaat mr. J.J. Serrarens;
- […] (plv. vestigingsdirecteur PI Lelystad);
- Juridisch adviseur PI Lelystad.
StukkenDe beklagcommissie heeft kennisgenomen van de volgende informatie:
- het klaagschrift van 11 augustus 2022, inclusief bijlagen;
- het klaagschrift van 7 december 2022, inclusief bijlagen;
- het verweerschrift van de directeur van 21 december 2022.
Voornoemde stukken worden als ingevoegd beschouwd.
De standpunten van klager en de directieHet standpunt van klager
Op 24 mei 2022 heeft klager verzocht om een interview te mogen geven voor de Prisonshow en op 13 juni 2022 is verzocht om een interview te mogen geven ter gelegenheid van een boekpresentatie. Op 22 juni 2022 heeft de directie toestemming gegeven voor beide interviews. Op 8 augustus 2022 is dit besluit heroverwogen, omdat het OM negatief zou hebben geadviseerd. Ten eerste heeft de directie, volgens klager, door een positieve beslissing in te trekken, in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld. Daarnaast blijkt uit de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en media van 18 juni 1999, kenmerk 761025/99DJI, dat bij de aanvraag van een interview slechts advies ingewonnen dient te worden bij de persvoorlichter van DJI en niet bij het OM. De directie had al advies van de persvoorlichter van DJI ontvangen, toen de positieve beslissing werd genomen. Ook is het vreemd dat aan het OM advies is gevraagd, omdat klager al onherroepelijk veroordeeld is. Tenslotte is de beslissing van de directeur niet in overeenstemming met de uitspraak van de RSJ van 30 juni 2021 met kenmerk 20/16869/GA. In die uitspraak is klager in het gelijk gesteld en is onder andere overwogen dat klager meerdere interviews mocht geven over zijn strafzaak in 2016. Deze interviews hebben niet tot politieke en maatschappelijke onrust geleid.
Op 22 december 2022 heeft de directie uiteindelijk besloten dat klager de twee interviews mag doen, onder de voorwaarde dat hij niet spreekt over zijn strafzaak. Klager is het hier niet mee eens. Deze voorwaarde is volgens klager in strijd met artikel 10 EVRM. Ook valt de beslissing niet te rijmen met de omstandigheid dat klager eerder interviews heeft mogen geven over zijn strafzaak. Hier zijn nooit problemen van gemaakt. Klager heeft zelfs eerder aan de Prisonshow een interview gegeven over zijn strafzaak. Daarnaast valt de beslissing niet te rijmen met de eerder aangehaalde uitspraak van de RSJ. In die zaak was juist een interview geweigerd dat niet over klagers strafzaak zou gaan. Bovendien benadrukt klagers advocaat dat klager veroordeeld is voor betrokkenheid bij één moord. Ook geeft klagers advocaat aan dat er geen advies bij het OM gevraagd had moeten worden. Daarvoor bestaat namelijk geen verplichting. Ook zou het interview plaatsvinden naar aanleiding van het boek. Hetgeen klager zou kunnen verklaren over zijn strafzaak staat allemaal in het boek. Het boek is al een half jaar uit en er zijn geen bezwaren gekomen van slachtoffers. Ook gaat het in het boek over professionals die in het justitiesysteem werken. Hierover moet in het kader van vrijheid van meningsuiting gesproken kunnen worden.
Het standpunt van de directieDe directeur geeft aan dat bij een verzoek tot mediacontact in een politiek gevoelige zaak het gebruikelijk is dat de persvoorlichter van DJI advies vraagt bij het OM. De directeur was er in eerste instantie vanuit gegaan dat dit was gedaan, maar dit was niet het geval. Daarom is de toestemming ingetrokken en is het OM alsnog om advies gevraagd. Vervolgens is op basis van het advies van het OM besloten om toestemming te geven voor het interview onder de voorwaarde dat klager niet mag spreken over zijn strafzaak.
Artikel 10 EVRM regelt het recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Lid 2 van dat artikel geeft aan dat deze rechten beperkt kunnen worden mits dit is voorzien bij wet. Die beperking is neergelegd in artikel 40 Pbw. Volgens dat artikel dient mediacontact zich te verenigen met meerdere belangen. Klager is veroordeel voor meerdere ernstige misdrijven. Het interview kan daardoor een inbreuk van artikel 40 Pbw opleveren, zeker als het gaat over de strafzaak van klager. De schrijver beticht de autoriteiten namelijk onder andere van bewijsvervalsing. Als klager openlijk gaat spreken over deze twijfelachtige beschuldigingen kan dat leiden tot politieke en maatschappelijke onrust. Ook dienen de slachtofferbelangen mee te spelen. De directeur mag uitgaan van hetgeen is geoordeeld door de rechterlijke instanties. Het is niet aan de directeur om de waarheid naar boven te halen. Dat klager eerder meerdere interviews zou hebben gegeven over zijn strafzaak is niet bekend bij de directeur.
De directeur wijst er nog op dat de aangehaalde uitspraak verschilt van deze zaak, omdat het daar niet over de strafzaak van klager ging. De nu geplande interviews zouden juist over de strafzaak van klager gaan. De juridisch medewerker benadrukt dat een advies van het OM gebruikelijk is bij publiek gevoelige zaken. Daarnaast wordt in artikel 40 lid 1 onder c van de Pbw gesproken over rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde. Dit begrip is groter dan slachtoffers alleen en heeft ook betrekking op de werknemers van de autoriteiten. In het boek dat aanleiding geeft tot de interviews worden strafrechtelijke handelingen aan veel personen toegeschreven, zoals rechters, raadsheren, criminologen, vertalers, en politici. Door de interviews kunnen zij wel schade oplopen.
De beoordeling van de beklagcommissieJuridisch kader
Artikel 10 EVRM regelt het recht op vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en luidt als volgt:
1: Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep- en bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2: Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk (proportioneel en subsidiair) zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Dit recht als genoemd in artikel 10 EVRM is dus onderworpen aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn. De wettelijke neerslag daarvan is waar het klagers verzoek betreft geregeld in artikel 40 van de Pbw:- De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
- de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting; b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden; c. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde; d. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
- De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegd voorwaarden niet nakomt.
- De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde, is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Pbw wordt met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk en afhankelijk van het gedrag van de betrokkene dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving. Bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden wordt rekening gehouden met de veiligheid van de samenleving en de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
In onderdeel 15 onder d van de memorie van toelichting op de Pbw (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3) is onder meer het volgende bepaald:De verantwoordelijkheid van de directeur voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming strekt zich uitdrukkelijk ook uit tot de bescherming van slachtoffers en andere bij misdrijven betrokkenen, medegedetineerden en personeelsleden. Met name in gevallen waar het om inrichtingsoverstijgende belangen gaat, zoals het karakter van de vrijheidsbeneming en de functie die de vrijheidsbeneming overeenkomstig de heersende rechtsovertuiging in het geheel van de rechtshandhaving heeft – welke onder meer in onderdeel b worden bedoeld – ligt het voor de hand dat de directeur, voordat hij een beslissing neemt, zich verstaat met het hoofd van de DJI opdat een eenduidig beeld terzake wordt gevoerd.
De procedure ten aanzien van contacten met de media is nader uitgewerkt in de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en de media (d.d. 18 juni 1999, nr. 761025/99/DJI) (verder: de Circulaire). Hierin staat – voor zover in dit kader van belang – vermeld: “(…) Een verzoek met betrekking tot contact tussen een vertegenwoordiger van de media en de gedetineerde of de directeur wordt schriftelijk bij u ingediend ongeacht wie de initiatiefnemer is. Het verzoek bevat een uiteenzetting van het onderwerp en het kader waarbinnen het onderwerp wordt geplaatst. Alvorens hierop te beslissen, wordt het verzoek door u altijd aan de persvoorlichter van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ter beoordeling voorgelegd indien: 8. het onderwerp ‘landelijke uitstraling’ heeft.” Uit het voorgaande blijkt dat de directeur een eigen bevoegdheid heeft om al dan niet toestemming te geven voor contact met de media. De directeur dient bij zijn beslissing een afweging te maken tussen enerzijds de belangen van de gedetineerde bij het voeren van een gesprek met de media, en anderzijds de in artikel 40, eerste lid, van de Pbw genoemde belangen en een (negatief) advies van de persvoorlichter.
Wat is er gebeurd?De beklagcommissie stelt vast dat klager heeft verzocht om twee interviews te mogen geven, namelijk aan de Prisonshow en naar aanleiding van een boekpresentatie bij Pakhuis de Zwijger. Deze verzoeken zijn op 24 mei 2022 en 14 juni 2022 bij de directie van PI Lelystad ingediend. Op 22 juni 2022 heeft de directie toestemming gegeven voor deze interviews. Deze toestemming is op 8 augustus 2022 ingetrokken, omdat het OM alsnog om advies was gevraagd en negatief adviseerde aan de directie van PI Lelystad. Op 2 december 2022 heeft de directie van PI Lelystad alsnog toestemming gegeven voor de tweetal interviews, onder de voorwaarde dat klager niet zal spreken over zijn strafzaak tijdens de interviews. Uit de schriftelijke stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de directie deze voorwaarde heeft gesteld om twee reden, namelijk: 1. wegens de bescherming van de openbare orde en de goede zeden, en 2. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde, waaronder personen die betrokken zijn geweest bij de veroordeling van klager en de belangen van slachtoffers. Dit zijn de weigeringsgronden uit artikel 40 Pbw.
De beklagcommissie begrijpt dat de klachten voornamelijk zien op het niet mogen spreken over de strafzaak tijdens het tweetal interviews. De beklagcommissie zal beoordelen of de directeur deze voorwaarde in redelijkheid heeft kunnen stellen in overeenstemming met de in artikel 40 Pbw genoemde gronden.
De beoordeling van de beklagcommissieAllereest merkt de beklagcommissie op dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is. Deze vrijheid kan beperkt worden, maar dit moet dan wel voldoende onderbouwd zijn. Het uitgangspunt is dat de directie een eigen verantwoordelijkheid heeft om al dan niet toestemming te geven voor een interview en bij die beslissing een afweging maakt tussen enerzijds het belang van klager om vrijelijk een interview te mogen geven en anderzijds de belangen als genoemd in artikel 40 Pbw. De directie heeft in deze zaak advies gevraagd aan het OM. Hoewel dit niet dwingend voorgeschreven staat in de wet, ziet de beklagcommissie niet in waarom het de directie niet vrij zou staan advies te vragen aan het OM.
De beklagcommissie zal beoordelen of de directie onderhavige beslissing in redelijkheid heeft kunnen nemen. Dat is volgens de beklagcommissie niet het geval. Dit zal aan de hand van de weigeringsgronden nader worden toegelicht.
Ten aanzien van de eerste door de directie aangevoerde weigeringsgrond overweegt de beklagcommissie als volgt. Door de directie is aangevoerd dat klager met het spreken over zijn strafzaak voor politieke of maatschappelijke onrust zou kunnen zorgen. Dit volgt de beklagcommissie niet. Ten eerste is de enkele omstandigheid dat klager tot levenslang is veroordeeld voor misdrijven die de samenleving hebben geschokt niet zonder meer toereikend als weigeringsgrond. Beoordeeld moet worden of het spreken van klager over zijn rechtszaak zodanige onrust en verontwaardiging zou kunnen opleveren dat de openbare orde en de goede zeden in het geding zijn. Dat is volgens de beklagcommissie niet het geval. Ten eerste geven klager en advocaat aan dat klager in het verleden meerdere interviews heeft afgegeven over zijn strafzaak, namelijk in Zweden, bij Zembla en in het NRC, en hierdoor geen problemen bij zijn ontstaan. Ook de beklagcommissie is niet is gebleken dat deze interviews tot politieke of maatschappelijke onrust hebben geleid. Daarnaast gaat het in het thans aan de orde zijnde interview over een boek over de strafzaak van klager. In het boek staat reeds alle informatie die klager over zijn strafzaak kan vertellen. De informatie is dus al openbaar en ligt sinds 2021 in de winkel. Ook dit boek heeft niet tot politieke of maatschappelijke onrust geleid. Hier komt bij dat de directie enkel aangeeft dat als klager over het boek en de beschuldigingen daarin gaat spreken dit kan leiden tot politieke en maatschappelijke onrust, maar niet waarom specifiek het spreken van klager hierover onrust zou kunnen veroorzaken.
Wat betreft de tweede weigeringsgrond, de slachtofferbelangen en de belangen van personen die betrokken zijn geweest bij klagers proces en strafrechtelijk onderzoek, wordt het volgende overwogen. De beklagcommissie ziet niet in waarom door het spreken van klager over zijn strafzaak de belangen van genoemde personen (extra) in het gedrang zullen komen. Klager heeft namelijk, zoals eerder al genoemd, in het verleden meerdere interviews gegeven, waarbij deze belangen kennelijk niet geschaad zijn. De beklagcommissie ziet niet in waarom dat nu wel het geval zal zijn, mede ook omdat het interview over een boek gaat waarin reeds alle informatie over klagers strafzaak beschreven staat. Wederom is door de directie onvoldoende aangegeven waarom klagers vrijelijke mening, tevens beschreven in het boek waarover hij zou spreken, tot onrust of verontwaardiging bij slachtoffers en nabestaanden kan leiden. De beklagcommissie acht dit niet aannemelijk geworden.
De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur het verzoek van klager om hem te laten spreken over zijn strafzaak onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen. Voor de beklagcommissie is onvoldoende onderbouwd dat de belangen van artikel 40 Pbw in het gedrang komen door het vrijelijk toestaan van klagers interviews. Alles in samenhang gezien acht de beklagcommissie de beslissing in dit geval onredelijk en onbillijk. Het beklag zal daarom gegrond worden verklaard.
De beklagcommissie draagt de directeur op om binnen twee weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen voor zover dit nog mogelijk is. Eén interview heeft reeds plaatsgevonden, waardoor het geleden ongemak daarbij niet meer ongedaan te maken is. Aan klager zal daarom een tegemoetkoming worden toegekend van € 10,.
BESLISSINGDe beklagcommissie verklaart de beklagen gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 10,-.
Aldus gegeven op 22 februari 2023 door dhr. mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mw. J. Tromp en dhr. B.F. Schäffner, leden, bijgestaan door mw. mr C.S.T. Geenen, secretaris.
De RSJ heeft het beroep onder kenmerk 23/32294/GA op 16 juni 2023 ongegrond verklaard.