Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2023/032 - uitspraak van het jaar 2023

Datum uitspraak:
14/11/2023
Artikel:
36 lid 4 Pbw, 39 lid 2 Pbw, 23a PM
Samenvatting:
Klager heeft op 2 januari 2023 een telefoongesprek gevoerd voordat hij ging luchten. Tijdens dit luchtmoment is er een pakketje over de muur van de inrichting gegooid. Vanwege verdenking van betrokkenheid van klager is zijn telefoongesprek van 2 januari uitgeluisterd. Op grond van informatie uit het telefoongesprek is klager 10 dagen in een strafcel geplaatst. De beklagrechter oordeelt dat de directie inhoudelijk voldoende grond had om de disciplinaire straf op te leggen. Klager stelt echter dat de straf is gebaseerd op feiten uit een opgenomen telefoongesprek, terwijl bij het opnemen en uitluisteren van het telefoongesprek de geldende voorschriften niet in acht zijn genomen. De beklagrechter oordeelt dat dergelijke verzuimen geen consequenties hoeven te hebben voor de beoordeling van de oplegging van de straf. Het betreft geen voorschriften die het opleggen van de straf rechtstreeks omringen en dienen ook niet ter waarborging van de betrouwbaarheid van de uit het telefoontoezicht ontleende feiten en omstandigheden. De RSJ heeft echter geoordeeld dat dergelijke verzuimen een formeel gebrek kan opleveren. De directie erkent dat niet in de huisregels is opgenomen dat telefoongesprekken standaard worden opgenomen, ook is dit niet aan klager medegedeeld. Daarnaast is niet medegedeeld dat in dít geval zijn gesprekken zijn uitgeluisterd en waarom. De klacht wordt daarom formeel gegrond verklaard en de beklagrechter kent een tegemoetkoming van € 7,50 toe.
Uitspraak:
UITSPRAAK VAN DE BEKLAGCOMMISSIE VAN DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ PENITENTIAIRE INRICHTING NIEUWEGEIN
 
1.     De procedure
De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van de klacht van:
 
[...] verder te noemen klager.
 
De klacht is gericht tegen de beslissing van de directie om klager te plaatsen in een strafcel voor de duur van 10 dagen wegens het vermoeden van voortgezet crimineel handelen.
 
De directeur heeft schriftelijk gereageerd. Klager en zijn raadsman hebben een kopie daarvan ontvangen. De klacht is behandeld op de beklagzitting van 25 mei 2023, in PI Nieuwegein, waarbij aanwezig waren:
-       klager;
-       zijn raadsvrouw;
-       hoofd algemene zaken PI Nieuwegein, [...]
-       juridisch medewerker PI Nieuwegein, [...]
 
 
2.     De standpunten in de beklagprocedure
Het standpunt van klager
Klager heeft op 6 januari 2023 een disciplinaire straf gekregen inhoudende plaatsing in een strafcel voor de duur van 10 dagen wegens het vermoeden van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie. Klager stelt zich op het standpunt dat uit de beslissing van 6 januari 2023 niet valt op te maken wat er in het pakketje zat dat op 2 januari 2023 over de muur van PI Nieuwegein is gegooid en dat dus niet kan worden geconcludeerd dat er sprake is van voortgezet crimineel handelen nu dit onvoldoende is gemotiveerd.
 
Ter zitting en na afloop van de zitting vult (de advocaat van) klager aan dat er kennelijk een telefoongesprek is opgenomen en dat dit telefoongesprek is teruggeluisterd op 6 januari 2023. Hierbij is een koppeling gemaakt naar klager. Klager stelt dat hij niet wist dat zijn telefoongesprek zou worden uitgeluisterd en dat hij dus niet op de hoogte was van het toezicht dat op hem gehouden werd. Het telefoongesprek is achteraf gekoppeld aan het pakketje. Als gesprekken worden afgeluisterd en dit wordt verbonden aan het over de muur gooien van een pakketje is sprake van een opsporingsonderzoek en dat is op deze manier niet geoorloofd. Het opnemen van telefoongesprekken en het toezicht erop op basis van artikel 39 Pbw vereisen een afweging en mededeling welke niet hebben plaatsgevonden. Dit moet (ook) consequenties hebben voor de oplegging van de straf.
 
Het standpunt van de directeur
Op 2 januari 2023 is een pakketje over de muur gegooid op de luchtplaats waar klager zijn afdeling deelnam aan het luchtmoment. Voor dit luchtmoment wilde klager nog bellen. Toen ontstond het vermoeden dat klager mogelijk telefonisch iets wilde doorgeven. Op 6 januari 2023, is na het gooien van het pakketje het gesprek uitgeluisterd waaruit kon worden afgeleid dat klager aanwijzingen gaf m.b.t. een tijdstip en een plaats voor het gooien van het pakketje. Klager is toen gesanctioneerd met een disciplinaire straf van 10 dagen opsluiting in een strafcel. Deze feiten zijn onverenigbaar met de orde en veiligheid in de inrichting. Klager is niet gesanctioneerd voor de inhoud van het pakketje.
 
Uit de huisregels volgt dat gesprekken kunnen worden opgenomen en afgeluisterd. Nadat het pakketje over de muur is gegooid is het telefoongesprek van klager uitgeluisterd. Het voortgezet crimineel handelen zit hem in het laten gooien van een pakketje over de muur. In een nadere aanvulling op het verweer na afloop van de zitting heeft de directie erkent dat de huisregels niet afdoende zijn met betrekking tot de voorschriften omtrent het opnemen en uitluisteren van gesprekken, zoals onder meer volgt uit de ‘Handreiking toezicht contacten met buiten d.d. 8 juni 2021’. Dit zal worden meegenomen in de herziening van de huisregels, aldus de directie.
 
3.     De beoordeling
Wat is het juridisch kader?
Het opleggen van een disciplinaire straf
Op grond van artikel 51, eerste lid, van de Penitentiaire beginselen wet (hierna: Pbw) kan de directeur een disciplinaire straf opleggen wegens het begaan van feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
 
Het opleggen van een disciplinaire straf kent materiele en formele vereisten. De materiele vereisten zijn dat er feiten of omstandigheden moeten zijn gebleken waaruit de feitelijke betrokkenheid van klager bij het verweten gedrag voortvloeit (artikel 50 en 51 Pbw). Deze feiten of omstandigheden, het verwijtbare gedrag, moeten aannemelijk zijn. Daarnaast moet de straf niet onredelijk of onbillijk zijn.
De formele vereisten betreffen de voorschriften die de directeur in acht moet nemen bij het nemen van de beslissing tot het opleggen van een straf. Het gaat hier (veelal) om algemene regels van bestuursrecht: het opstellen van een verslag en aanzeggen daarvan aan de gedetineerde, het voorafgaand horen van de gedetineerde, het aan de gedetineerde mededelen en motiveren van de beslissing en het informeren van de mogelijkheid van en wijze van instellen van beklag (artikel 50, 57 en 58 Pbw). Tegen schending van dergelijke rechten staat geen afzonderlijk beklag open, maar kan er wel toe leiden dat het beklag (formeel) gegrond wordt geacht.[1] Het gaat hier immers om procedurele rechten die ertoe dienen dat een beslissing juist en zorgvuldig wordt genomen en de betrokkene in staat wordt gesteld zich effectief daartegen (en de grondslag daarvan) te kunnen verweren.[2]
 
Anders dan in het strafrecht (zie bijvoorbeeld artikel 338 en 359a Sv), zijn bij of krachtens de Pbw geen (nadere) regels gesteld die bepalen dat het ‘bewijs’ van het verwijt (de aannemelijkheid) slechts mag worden aangenomen op basis van de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Afgezien van het naar waarheid opgemaakt verslag, geldt over het algemeen een vrij bewijsstelsel.[3] In het penitentiair recht is dus geen sprake van een voorbereidend onderzoek waarin al dan niet sprake kan zijn van verzuim van andere voorschriften dan hiervoor genoemd, en die bijvoorbeeld tot consequentie kunnen hebben dat bepaald ‘bewijs’ niet als grondslag kan dienen voor het aannemelijk zijn van bepaald gedrag of anderszins consequenties moeten hebben voor de beslissing of de beoordeling daarvan.
 
Dat is naar het oordeel van de beklagrechter alleen anders indien het gaat om procedurevoorschriften die de betrouwbaarheid van bepaalde stellingen of uitkomsten waarborgen, zoals de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen met betrekking tot disciplinaire straffen naar aanleiding van urinecontroles.[4] Of bij het in het ongerede raken van camerabeelden terwijl het bekijken daarvan noodzakelijk is om de aannemelijkheid van het verwijt te kunnen onderzoeken.
 
Het opnemen en uitluisteren van telefoongesprekken
Op grond van artikel 39 lid 2 Pbw kan de directeur van een penitentiaire inrichting bepalen dat op de door of met de gedetineerde gevoerde telefoongesprekken toezicht wordt uitgeoefend indien dit noodzakelijk is om de identiteit van de persoon met wie de gedetineerde een gesprek voert vast te stellen dan wel met het oog op een belang als bedoelt in artikel 36 lid 4 Pbw. Dit toezicht kan omvatten het beluisteren van een telefoongesprek of het uitluisteren van een opgenomen telefoongesprek. Aan de betrokkenen wordt mededeling gedaan van de aard en de reden van het toezicht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het opnemen van telefoongesprekken en het bewaren en verstrekken van opgenomen telefoongesprekken
 
Artikel 23a Penitentiaire Maatregel (PM) bepaalt vervolgens dat telefoongesprekken die in verband met het hiervoor genoemde toezicht worden opgenomen, worden bewaard voor een periode van ten hoogste vier maanden.[5] Op grond van het vierde lid wordt de gedetineerde van het opnemen van het telefoonverkeer op de hoogte gesteld. Uit de Nota van Toelichting bij het Besluit toezicht telefoongesprekken justitiële inrichtingen[6], waarbij artikel 23a PM is ingevoerd, volgt dat met deze bepaling wordt beoogd zeker te stellen dat het opnemen van telefoongesprekken voor de betrokkene kenbaar is. Dat is dus iets anders dan het toezicht op de telefoongesprekken zelf, dat het uitluisteren of beluisteren betreft. Daarvan moet, zoals hiervoor gezegd, op grond van artikel 39 lid 2 Pbw mededeling worden gedaan. Het opnemen betreft (slechts) een technische voorwaarde om dat toezicht te kunnen uitoefenen. Het mededelen van het (standaard) opnemen van telefoongesprekken kan plaatsvinden over de band van de algemene informatieplicht die de directeur heeft (artikel 56 lid 1 Pbw).
 
Uit de Handreiking toezicht contacten met buiten d.d. 8 juni 2021 (hierna: de Handreiking) volgt dat in inrichtingen met beveiligingsniveau B en hoger, waar GVM-gedetineerden kunnen worden geplaatst, alle telefoongesprekken van gedetineerden standaard worden opgenomen. Ook staat hierin vermeld dat in de huisregels van inrichtingen met een beveiligingsniveau B en hoger dient te zijn vermeld dat alle telefoongesprekken worden opgenomen en toezicht kan worden uitgeoefend. Op deze wijze zijn gedetineerden vooraf geïnformeerd over het feit dat de telefoongesprekken worden opgenomen en toezicht kan worden uitgeoefend.
 
Uit artikel 3.8.3 van de huisregels van PI Nieuwegein volgt dat telefoongesprekken kunnen worden opgenomen en dat de directeur, indien hij dit nodig acht, telefoongesprekken kan terugluisteren. Uit de huisregels volgt niet dat standaard alle telefoongesprekken worden opgenomen en hier zodoende toezicht op kan worden uitgeoefend. 
 
Wat is er gebeurd?
Klager heeft op 2 januari 2023, voordat hij ging luchten, een telefoongesprek gevoerd. Klager is vervolgens op de luchtplaats gaan luchten. Tijdens dit luchtmoment is er een pakketje over de muur van de inrichting gegooid.
 
Op 6 januari 2023 is naar aanleiding van een vermoeden van betrokkenheid van klager, het telefoongesprek van klager uitgeluisterd dat hij voerde op 2 januari 2023 voorafgaand aan zijn luchtmoment van die dag. Uit dat telefoongesprek kon worden afgeleid dat klager contact had met een persoon waarbij aanwijzingen werden gegeven waar en op welk tijdstip er iets over de muur van de luchtplaats zou worden gegooid. Op grond van deze bevindingen heeft klager een disciplinaire straf opgelegd gekregen inhoudende 10 dagen strafcel.
 
Klager stelt zich onder andere op het standpunt dat het telefoongesprek niet had mogen worden afgeluisterd omdat niet in de huisregels vermeld stond dat (alle) gesprekken (standaard) worden opgenomen en/of afgeluisterd. Klager stelt dat de informatie dat klager betrokken was bij het over de muur gooien van het pakketje op onrechtmatige wijze is verkregen. 
 
Heeft de directie de beslissing mogen nemen?
Inhoudelijk had de directie voldoende grond om klager een disciplinaire straf op te leggen. Klager heeft een telefoongesprek gevoerd waarin hij heeft besproken hoe laat en op welke locatie er iets over de muur gegooid zou worden. Dat het hierbij zou gaan om contrabande acht de beklagrechter voldoende aannemelijk. Meewerken aan het binnenbrengen van contrabande is in strijd met de orde en de veiligheid in de inrichting, waarbij 10 dagen strafcel niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.
 
Het beklag zal daarom inhoudelijk ongegrond worden verklaard.
Ook is voldaan aan de formele voorschriften die het opleggen van een disciplinaire straf omringen. Daarover is door klager ook niet geklaagd, anders dan de stelling dat de straf is gebaseerd op basis van feiten en omstandigheden ontleend uit een opgenomen telefoongesprek, terwijl bij het opnemen en uitluisteren van het telefoongesprek de daarvoor geldende voorschriften niet in acht zijn genomen.
 
De beklagrechter is van oordeel dat dergelijke verzuimen in beginsel geen consequenties hoeven te hebben voor de beoordeling van de oplegging van de disciplinaire straf. Het betreft immers geen voorschriften die het opleggen van de disciplinaire straf rechtstreeks omringen terwijl zij ook niet ter waarborging dienen van de betrouwbaarheid van de uit het telefoontoezicht ontleende feiten en omstandigheden. Mede om die reden kan naar het oordeel van de beklagrechter, anders dan ten aanzien van de hoorplicht, daarom (wel) afzonderlijk beklag worden ingesteld tegen het opnemen en/of uitluisteren van telefoongesprekken.[7]
 
De beklagrechter heeft echter ook rekening te houden met de jurisprudentie van de beroepsrechter. De Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbesc­herming (RSJ) heeft in zijn recente uitspraak van 23 juni 2023 met kenmerk 23/32064/GA geoordeeld dat de door klager gestelde verzuimen een formeel gebrek aan de disciplinaire straf kan opleven. Dat bekent voor deze zaak het volgende.
De directie heeft erkend te hebben nagelaten in de huisregels op te nemen dat in de inrichting telefoongesprekken standaard worden opgenomen, terwijl zij dit wel had moeten doen op grond van artikel 23a PM en de Handreiking[8]. Ook overigens is niet gebleken dat voorafgaand aan klager is medegedeeld dat zijn gesprekken standaard worden opgenomen. Daarnaast is ook niet gebleken dat aan klager is medegedeeld dat in dit geval zijn gesprekken zijn uitgeluisterd en waarom, zoals artikel 39 lid 2 Pbw voorschrijft. Het beklag zal wegens deze gebreken daarom formeel gegrond worden verklaard. Gelet op de uitspraak van de RSJ ziet de beklagrechter redenen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en bepaalt deze op € 7,50.
 
4.     De uitspraak
De beklagrechter verklaart het beklag inhoudelijk ongegrond en verklaart het beklag formeel gegrond. Hierbij kent hij aan klager een tegemoetkoming toe van € 7,50.
 
Deze uitspraak is gedaan op 27 juli  2023 door dhr. mr. drs. E.T. Luining, voorzitter, bijgestaan door mw. mr. M.S. van Norden.


[1] Vgl. t.a.v. het recht om te worden gehoord Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 71.
[2] Vgl. ook C. Kelk e.a., Nederlands detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022 (online), paragraaf 5.3.2.
[3] Vgl. C. Kelk e.a., Nederlands detentierecht, Deventer: Wolters Kluwer 2022 (online), paragraaf 5.3.3.2.
[4] Zie o.a. RSJ 3 december 2012, 12/2590/GA en RSJ 1 april 2016, 15/3664/GA.
[5] De bewaartermijn is per 1 januari 2022 gewijzigd van acht naar vier maanden, zie Stb. 2021, 578.
[6] Stb. 2010, 700.
[7] Een voorbeeld daarvan betreft RSJ 8 september 2014, 14/0794/GA.
[8] Handreiking toezicht gedetineerden d.d. 8 juni 2021.