KC 2024/011
- Datum uitspraak:
- 07/08/2024
- Artikel:
- 55 Bvt, 56 lid 4 Bvt, 41 Bvt
- Samenvatting:
- Klager zou op 10 januari 2024 een afspraak in het ziekenhuis hebben met de longarts, in verband met hoestbuien en benauwdheid. Op de dag van de afspraak is er echter geen verlofpas aangemaakt, waardoor hij niet naar de ziekenhuisafspraak kon gaan. De directie geeft aan dat de medische dienst op 7 december 2023 de informatie over de ziekenhuisafspraak naar de afdeling heeft gemaild. De afdeling heeft deze mail gemist en pas op 10 januari 2024 gelezen. Hierdoor was het te laat om een verlofpas aan te maken en het verlof te plannen. De afspraak heeft twee weken later plaats kunnen vinden. De kliniek stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht omdat er geen sprake is van een beslissing waartegen beklag kan worden ingesteld. Subsidiair stelt de kliniek zich op het standpunt dat de klacht gegrond is. De beklagcommissie is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat klager door de vertraging schade heeft geleden en dat de directeur tekort is geschoten in zijn verzorgende taken. De beklagcommissie verklaart het beklag ongegrond.
- Uitspraak:
DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ HET FPC OOSTVAARDERSKLINIEK TE ALMERE
Beslissing van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij het FPC Oostvaarderskliniek, inzake het klaagschrift van:
[…], verder te noemen klager.
Het klaagschrift is gericht tegen:- de omstandigheid dat op 10 januari 2024 voor klager geen verlofpas is aangemaakt waardoor hij de ziekenhuisafspraak heeft gemist.
Het hoofd van de inrichting heeft schriftelijk gereageerd en klager heeft van deze reactie kennis kunnen nemen.
De klacht is behandeld ter zitting van 15 juli 2024 in het bijzijn van klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. N. Godding en namens de inrichting […], […] en […] (juridisch medewerkers).
In het kader van de behandeling van deze klacht heeft de beklagcommissie kennisgenomen van de volgende informatie:- het klaagschrift gedateerd 10 januari 2024 en ingekomen bij het secretariaat op 17 januari 2024;
- het directiecommentaar ingekomen bij het secretariaat op 24 juni 2024;
- het verhandelde ter zitting van 15 juli 2024.
Deze stukken worden als ingevoegd beschouwd.
Standpunt klagerVoor het standpunt van klager wordt verwezen naar de klacht en het verslag van de maandcommissaris. Ter zitting is hier het volgende aan toegevoegd. Het recht van klager op medische zorg is geschonden. Klager had last van hoestbuien en kreeg geen lucht. Hij is zelfs daardoor flauwgevallen. Daarnaast heeft klager COPD en bronchitis. Op het moment dat de ziekenhuisafspraak door de kliniek is afgezegd omdat niet tijdig een verlofpas was aangemaakt, is geen belangenafweging gemaakt. De kliniek heeft dan ook nalatig gehandeld. Klager kreeg twee weken lang niet de zorg die hij nodig had, waardoor de zorgplicht is geschonden. Gebleken is immers dat er weldegelijk wat met klager aan de hand was. Hij heeft uiteindelijk tweemaal een Prednisonkuur gehad. Het is bovendien niet de eerste keer dat de kliniek nalatig heeft gehandeld. Klager verzoekt om de klacht gegrond te verklaren en een tegemoetkoming van €125,-.
Standpunt kliniekVoor het standpunt van de directie wordt verwezen naar het verweerschrift. Ter zitting heeft de directie hier het volgende aan toegevoegd. Ondanks dat tijdig bekend was dat klager een ziekenhuisafspraak zou hebben op 10 januari 2024, heeft de kliniek het nagelaten om tijdig een verlofpas aan te maken omdat het e-mailbericht waarin de ziekenhuisafspraak vermeld stond over het hoofd is gezien. Gelet op het personeelstekort die dag, was het niet mogelijk om iemand met klager mee naar de ziekenhuisafspraak te gaan. Bovendien was er geen sprake van een acute situatie. Bij een spoedgeval wordt binnen twee weken een afspraak gemaakt. Dat was bij klager niet het geval. De afspraak is daarom verplaatst naar twee weken later, waardoor de medische zorg uiteindelijk alsnog heeft plaatsgevonden. Hierdoor is geen schade ontstaan en is de zorgplicht niet geschonden.
BeoordelingOp grond van artikel 55 Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna: Bvt) heeft de verpleegde het recht om zich tot de Commissie van Toezicht te wenden met het verzoek te bemiddelen inzake een klacht over de wijze waarop de directeur van de inrichting zich in een bepaalde aangelegenheid jegens de verpleegde heeft gedragen of een bij of krachtens de wet gestelde zorgplicht betracht.
Ingevolge artikel 56, vierde lid, van de Bvt is de wijze waarop een zorgplicht wordt betracht niet beklagwaardig. Alleen wanneer de zorgplicht in het geheel niet wordt betracht, kan hierover een klacht worden ingediend.
De beklagcommissie stelt het volgende vast. Klager is naar aanleiding van klachten aan zijn luchtwegen door de medische dienst doorverwezen naar het ziekenhuis. De medische dienst heeft de ziekenhuisafspraak van klager reeds op 7 december 2024 (ruim een maand voor de afspraak) naar de afdeling gemaild, maar deze mail is over het hoofd gezien. Daardoor is er voor klager geen verlofpas aangemaakt en heeft hij de afspraak op 10 januari 2024 gemist. De ziekenhuisafspraak heeft uiteindelijk twee weken later plaatsgevonden.
Op grond van artikel 41 Bvt heeft de verpleegde recht op medische verzorging. De vraag die de beklagcommissie moet beantwoorden is of de directeur zich voldoende heeft ingespannen om deze medische verzorging in voldoende mate te waarborgen en daarmee heeft voldaan aan zijn zorgplicht.
Ondanks dat door het toedoen van de kliniek niet tijdig een verlofpas is aangemaakt, waardoor de ziekenhuisafspraak van 10 januari 2024 niet kon doorgaan, heeft de kliniek er zorg voor gedragen dat de afspraak op relatief korte termijn alsnog heeft plaatsgevonden. Deze vertraging heeft bij klager weliswaar voor ongemak gezorgd, maar het is niet aannemelijk gemaakt dat klager door de vertraging daadwerkelijk schade heeft geleden. Tegen deze achtergrond is de beklagcommissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de directeur tekort is geschoten in zijn verzorgende taken, als bedoeld in artikel 41 Bvt. De beklagcommissie zal daarom de klacht ongegrond verklaren.
BESLISSINGDe beklagcommissie verklaart het beklag ongegrond.
Aldus gedaan door mw. mr. A.J. van der Velden, voorzitter van de beklagcommissie, dhr. mr. drs. E.B.J. van Elden en dhr. E.H.M. Menting, leden van de beklagcommissie, bijgestaan door mw. mr. M.D. Lodewijk, secretaris en ondertekend door de voorzitter en de secretaris, op 7 augustus 2024.
Er is door klager beroep ingesteld bij de RSJ onder kenmerk 24/43216/TA.