Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2025/005

Datum uitspraak:
07/02/2025
Artikel:
artt. 50, 51 Pbw
Samenvatting:
Klager heeft tijdens een zitting bevestigd dat hij eerder personeelsleden "restanten van nazi’s" had genoemd en dat hij daar nog steeds achter stond. Hoewel deze uitlatingen beledigend kunnen worden opgevat, vond de beklagrechter dat ze, binnen de context van een besloten zitting, geen directe bedreiging vormden voor de orde en veiligheid in de inrichting. Daarom wordt het beklag gegrond verklaard. De disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in eigen cel wordt onredelijk en onbillijk geacht, de klacht wordt gegrond verklaard en klager krijgt een tegemoetkoming van €30,00 toegekend. De beklagrechter benadrukt dat beledigende uitlatingen ter zitting niet per definitie ongestraft kunnen blijven, maar dat de omstandigheden en manier waarop ze worden geuit van belang zijn. De directie had in plaats van een disciplinaire straf aangifte van belediging kunnen doen en klager hierover kunnen informeren.
Uitspraak:
COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN GRAVE
Beslissing van de alleensprekende beklagrechter uit de commissie van toezicht op het op 14 mei 2024 ontvangen klaagschrift van de heer
 
[...]
 
destijds verblijvende in bovengenoemde inrichting. Thans verblijvende in P.I. Dordrecht.
 
De secretaris van de commissie van toezicht heeft bij schrijven d.d. 7 mei 2024 het proces-verbaal van beklagnummer GO-2024-333 opgemaakt, welke aan de alleensprekende beklagrechter is verstrekt.
 
De directie van bovengenoemde inrichting heeft bij schrijven d.d. 3 juni 2024 de alleensprekende beklagrechter inlichtingen ter zake van voormeld klaagschrift verstrekt.
 
Aangezien klager was overgeplaatst naar P.I. Dordrecht is er op 30 augustus 2024 een verzoek tot het rogatoir horen van klager uitgegaan naar de secretaris behorende bij de commissie van toezicht bij deze inrichting.
 
Op 6 november 2024 heeft de voorzitter van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de P.I. Dordrecht, klager gehoord naar aanleiding van zijn klacht en de informatie van de directie van P.I. Grave. Van dit verhoor is een proces-verbaal opgemaakt, welk is ontvangen d.d. 15 november 2024.
 
De inhoud van de bovengenoemde stukken dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
 

Inhoud van het beklag

Klager beklaagt zich over het feit dat hij tijdens de beklagzitting van 7 mei 2024 een rapport aangezegd heeft gekregen, waarna hem een disciplinaire straf is opgelegd.
 

De beoordeling

De alleensprekende beklagrechter overweegt dat klager zich beklaagt over een aan hem op 7 mei 2024 opgelegde disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte zonder televisie.
 
Op grond van de artikelen 50 en 51 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) heeft de directeur de bevoegdheid om een disciplinaire straf op te leggen, indien een medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid  in  de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
 
De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het verweerschrift van de directie d.d. 3 juni 2024, waarin wordt gesteld dat klager tijdens de beklagzitting zei: “Ik vind nog steeds dat ze (de arbeidsmedewerkers) restanten van nazi’s zijn en daar blijf ik bij.” Naar aanleiding daarvan wordt gesteld dat de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de P.I. Grave klager heeft voorgehouden dat zij niet toestond dat hij deze collega’s op deze wijze beledigde. Toch koos klager ervoor om bij zijn standpunt te blijven, wat voor de directie de doorslag gaf om klager tijdens de beklagzitting een rapport aan te zeggen. Daarnaast heeft de alleensprekende beklagrechter kennisgenomen van het proces-verbaal van de beklagzitting onder kenmerk GO-2024-333. In dit verslag is genotuleerd dat klager, naar aanleiding van de vraag van de voorzitter, bevestigt dat hij in het bijzijn van de directrice heeft gezegd dat hij hen restanten van nazi’s vindt. Deze vraag is  gesteld door de voorzitter, omdat dit onderdeel was van het opgestelde rapport van de klacht onder voornoemd kenmerk. Daarna stelt klager dat hij nog steeds achter deze uitspraak staat. Naar aanleiding daarvan ontstaat er een woordwisseling tussen de directie en klager, waar klager aangeeft dat hij enkel zijn mening uit. Hierop reageert de directie en zegt: “U mag hier niets vinden. U gaat mijn collega’s niet beledigen.”, waarna klager een rapport is aangezegd.
 
De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het beklag van klager d.d. 14 mei 2024 en het proces-verbaal van het rogatoir-horen d.d. 6 november 2024. Klager geeft aan dat hij tijdens de behandeling van het klaagschrift, desgevraagd, heeft bevestigd dat hij bij zijn standpunt blijft, en dit niet uitdrukkelijk heeft gezegd of herhaald. Daarnaast geeft klager aan dat de besloten setting van een beklagzitting zich niet leent voor het opleggen van een disciplinaire straf. De directie geeft in haar verweerschrift aan dat het niet zo is dat betrokkene desgevraagd bevestigde dat hij bij zijn standpunt bleef, en hier bij de behandeling van de klacht zelf over begon.
 
De alleensprekende beklagrechter overweegt dat het mogelijk is om tijdens de setting van een beklagzitting een gedetineerde een disciplinaire straf op te leggen, op het moment dat de orde, rust en veiligheid binnen de P.I. wordt verstoord. De vraag is of dit in onderhavige zaak het geval is.
 
De alleensprekende beklagrechter overweegt dat voldoende is komen vast te staan dat klager naar aanleiding van een vraag van de voorzitter heeft aangegeven dat hij ten tijde van het eerder voorgevallen incident inderdaad heeft gezegd dat hij de medewerkers restanten van nazi’s vindt. Vervolgens heeft hij, ongevraagd, bevestigd dat hij hier nog steeds achter staat. De alleensprekende beklagrechter heeft kennisgenomen van het schriftelijk verslag d.d. 1 april 2024 en de beschikking Disciplinaire straf d.d. 2 april 2024 (onder kenmerk VU-2024-333), waar de directie in haar overweging heeft opgenomen dat klager heeft aangegeven de medewerkers op de arbeid restanten van nazi’s te vinden, en deze bewoording niet te accepteren. Klager is destijds een disciplinaire straf in eigen cel opgelegd voor de duur van vier dagen.
 
Hoewel het begrijpelijk is dat de uitlatingen van klager tijdens de zitting waarin hij aangeeft dat hij volhardt bij zijn eerder gedane beledigende uitlatingen als beledigend kunnen worden opgevat is de alleensprekende beklagrechter van oordeel dat deze uitspraak op dat moment onder de geschetste omstandigheden (gedaan tijdens een besloten zitting) niet kan worden opgevat als een feit dat onverenigbaar is met de orde en veiligheid in de inrichting. Er is geen sprake geweest van verbale agressie richting het personeel van de inrichting, klager heeft “enkel” zijn eerder ingenomen standpunt herhaald.

Gelet op het voorgaande is de alleensprekende beklagrechter van oordeel dat de beslissing om klager ter zake een disciplinaire straf op te leggen als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Derhalve dient het beklag gegrond te worden verklaard. Volgens de richtlijn van de RSJ (Standaardbedragen Tegemoetkomingen) krijgt een gedetineerde €10,00 per dag voor het onterecht verblijven in eigen cel bij een inhoudelijke gegrondverklaring. Gelet daarop zal aan klager een tegemoetkoming van €30,00 worden toegekend.

Ten overvloede overweegt de alleensprekende rechter nog dat met het vorenstaande niet gezegd is dat beledigende uitlatingen ter zitting ongestraft kunnen worden gedaan. Van belang zijn de omstandigheden waaronder en de wijze waarop een en ander plaatsvindt. In het onderhavige geval had de directie aangifte ter zake belediging door klager kunnen doen en dit had hem ter zitting ook kenbaar kunnen worden gemaakt.
 
Mitsdien wordt als volgt besloten.     
 
De beslissing
 
De alleensprekende beklagrechter verklaart de klacht gegrond en kent een tegemoetkoming van €30,- toe.


Er is door de directie beroep ingesteld bij de RSJ onder kenmerk R-25/45934/GA.