Opnieuw zoeken

Sla inhoud over

KC 2025/010

Datum uitspraak:
03/03/2025
Artikel:
artikel 40 Pbw, 10 EVRM
Samenvatting:
Klager is het niet eens met beslissing van 13 december 2024 inhoudende de weigering om in contact te mogen treden met de media, eindigend op 11 december 2025. De directeur is van oordeel dat er een gedegen afweging is gemaakt. Klager is gehoord, er is advies gevraagd aan het OM en de directeur heeft advies gevraagd aan de media-adviseur van de DJI. De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur zijn weigering onvoldoende heeft gemotiveerd. De directeur heeft in zijn besluit niet expliciet de belangen genoemd in artikel 40 lid 1 Pbw getoetst. Er is daarmee niet komen vast te staan dat aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan op grond waarvan de directeur zijn bevoegdheid kan uitoefenen om het verzoek om contact met de media te weigeren. Ook de duur van de weigering om contact te hebben met de media is niet gemotiveerd. De klacht wordt gegrond verklaard en de directie word opgedragen om met inachtneming van de uitspraak binnen vier weken een nieuwe beslissing te nemen.
Uitspraak:

DE BEKLAGCOMMISSIE UIT DE COMMISSIE VAN TOEZICHT BIJ DE PENITENTIAIRE INRICHTINGEN DORDRECHT

Uitspraak op het klaagschrift als bedoeld in artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) van de gedetineerde:

[…]

verblijvende in bovenvermelde inrichting,

betreffende: contact buitenwereld (media)

  1. Het verloop van de procedure

1.1

De beklagcommissie heeft kennisgenomen van de stukken.

1.2

De mondelinge behandeling van het klaagschrift vond plaats op 19 februari 2025. Daarbij waren aanwezig klager en de plv. vestigingsdirecteur […]. Tevens was namens klagers advocaat, mevr. Tieland, aanwezig.

  1. De standpunten van partijen

2.1

Samengevat en zakelijk weergegeven, komt de klacht op het volgende neer.

Klager is het niet eens met beslissing van 13 december 2024 inhoudende de weigering om in contact te mogen treden met de media, eindigend op 11 december 2025. De motivering van de beslissing is niet in lijn met één van de belangen genoemd in artikel 40, eerste lid van de Pbw te weten:

  1. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
    b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
    c. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;
    d. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Tevens is de weigering voor de duur van één jaar disproportioneel. Er is onvoldoende gemotiveerd waarom de maatregel één jaar moet duren. Klagers recht op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 van het EVRM, wordt zonder legitieme redenen beperkt.

De afwijzing van de directeur is gebaseerd op het feit dat het NRC andere onderwerpen voor het interview heeft voorgesteld dan de punten die klager zelf had aangegeven. Tevens wordt gesteld dat het verzoek om contact met de media weliswaar ten goede komt aan de belangen van klager, maar niet aan het algemene belang van de maatschappij. Tot slot zou de anonimiteit van klager moeilijk te waarborgen zijn, gezien de bekendheid van de zaak. De directeur geeft echter geen specifieke onderbouwing wat de orde en veiligheid zou schaden. Een algeheel verbod is niet proportioneel. Uit een RSJ uitspraak van 19 juli 2022 (R-20/8114/GA) blijkt dat een mediaverzoek niet zomaar mag worden afgewezen zonder een belangenafweging. Dat is ook van toepassing voor de duur waarvoor het is opgelegd, namelijk één jaar. Tevens is niet gebleken dat de directeur heeft overwogen een mildere vorm wel toe te staan, zoals bijvoorbeeld mediacontact onder toezicht. De enkele verwijzing naar de bescherming van de rechtsgang is onvoldoende.

Klager wil niet over zijn strafzaak praten, maar over de impact wat dit heeft gehad op zijn gezin. Dat de anonimiteit van klager moeilijk te waarborgen is, wordt verder ook niet onderbouwd. De directeur voert aan dat klager verschoning heeft gevraagd aan het Hof. Ook dat kan niet de basis zijn om dit verzoek af te wijzen.

2.2

Samengevat en zakelijk weergegeven, komt het standpunt van de directeur op het volgende neer. Het NRC geeft aan dat het interview is naar aanleiding van een nieuw undercover team, hetgeen 1 januari 2025 van start gaat en dat het hoger beroep van klager binnenkort aan de orde is. Er is in klager zijn zaak gewerkt onder een dekmantel. Dit middel gaat veranderen en dat is interessant  omdat het een nog lopende strafzaak is. Dit staat haaks op hetgeen klager heeft aangegeven, namelijk dat de reden voor het interview is om te laten zien wat de impact van zijn detentie heeft op zijn gezin. De directeur stelt dat klagers verzoek  in dit stadium de rechtsgang kan beïnvloeden. Het verzoek dient mogelijk klagers zaaksbelang, maar niet het belang van de maatschappij. De directeur kan de invloed van het mediacontact op het strafproces van klager en de belangen van derden niet overzien. Daarnaast is het DJI beleid erop gericht om de herkenbaarheid en herleidbaarheid van gedetineerden te voorkomen. Gezien de bekendheid van de zaak is klagers anonimiteit moeilijk te waarborgen. Bovenstaand belang weegt voor de directeur zwaarder dan klagers belang. Het OM heeft zich, tot dusverre, onthouden van een reactie.

De directeur voert aan dat gedetineerden geen podium hiervoor krijgen. De directeur heeft advies ingewonnen bij de media-adviseur van DJI, ook die heeft negatief geadviseerd met dit argument.

Inmiddels is er op 2 januari 2025 een podcast verschenen waarin de advocaat van klager  te horen is. De advocaat behartigt op die manier de belangen van klager. Klager heeft geen nadeel ondervonden van de afwijzende beslissing. Op het moment van de afwijzende beslissing is er ook niet voor gekozen om het wel onder toezicht toe te staan.

Desgevraagd heeft de directeur verklaard dat het belang om anderen niet te kunnen schaden de basis is waarop de afwijzende beslissing is genomen. De directeur verklaart daarbij dat er geen belanghebbenden en ook geen slachtoffers zijn in klager zijn zaak, maar het Openbaar Ministerie hierin wel een rol speelt. De directeur heeft “aan de voorkant” geen grip op de situatie indien klager daar een podium voor neemt in het hoger beroep dat nog loopt.

Als de directeur klager wel een podium geeft, kan hij zich ook voorstellen dat dit wel de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting verstoort. Dat argument is echter niet gebruikt ter onderbouwing in de beslissing. Het gaat met name om de lopende strafzaak en het feit dat de aanvraag zo uiteen loopt ten opzichte van wat het NRC zegt.

Desgevraagd verklaart de directeur dat is gekozen voor de duur van één jaar omdat dit zo is “aangevinkt”. De directeur geeft aan dat hij daar wellicht niet goed over nagedacht heeft.

Verder voert de directeur aan dat hij beslist over een dergelijk verzoek en er geen kaders zijn over wie of wat de directeur moet betrekken alvorens hij tot een beslissing komt. De directeur is van oordeel dat er een gedegen afweging is gemaakt. Klager is gehoord, er is advies gevraagd aan het OM en de directeur heeft advies gevraagd aan de media-adviseur van de DJI.

  1. De beoordeling

3.1

Uit artikel 40 van de Pbw blijkt het volgende:

Lid 1
De directeur kan toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
a. de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
b. de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
c. de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;
d. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.

Lid 2
De directeur kan met het oog op de bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen aan de toegang van een vertegenwoordiger van de media tot de inrichting voorwaarden verbinden. De directeur is bevoegd een vertegenwoordiger van de media uit de inrichting te doen verwijderen, indien hij de hem opgelegde voorwaarden niet nakomt.

Lid 3
De directeur kan op het contact met een vertegenwoordiger van de media toezicht uitoefenen, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in het eerste lid. Artikel 38, vierde lid, tweede en derde volzin, en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3.2

Voor de beklagcommissie is het volgende vast komen te staan.

Klager heeft een verzoek tot contact met de media ingediend. Dit verzoek ontbreekt bij de stukken. De directeur heeft het verzoek afgewezen. Uit het verhandelde ter zitting maakt de beklagcommissie enerzijds op dat de beweegredenen van klager om aan het interview mee te willen doen zijn gelegen in het kenbaar maken van de invloed van de detentie van klager op zijn gezin. Anderzijds maakt de beklagcommissie uit het verhandelde ter zitting op dat volgens het NRC het interview betrekking heeft op een nieuw undercoverprogramma, waar het werken onder dekmantel een rol speelt en  dat werken onder dekmantel ook een rol heeft gespeeld in de strafzaak van klager.

De directeur heeft als motivering voor de afwijzende beslissing ten grondslag gelegd dat hij klager geen podium hiervoor wil geven gezien het nog lopende hoger beroep en omdat de aanvraag van klager afwijkt van hetgeen het NRC heeft voorgehouden. De directeur heeft de beslissing genomen na overleg met de media-adviseur van DJI. Deze onderbouwing van de zijde van DJI ontbreekt bij de stukken.

3.3

Hoewel vast staat dat het interview als zodanig uiteindelijk met de advocaat van klager heeft plaatsgevonden, ziet de beklagcommissie in het feit dat de weigering van contact met de media een geldigheidsduur van één jaar heeft voldoende aanleiding om de klacht inhoudelijk te beoordelen.

3.4

Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat de directeur iedere keer dat een gedetineerde verzoekt om een gesprek te mogen voeren met een vertegenwoordiger van de media, een afweging moet maken tussen het belang van klager en de belangen zoals genoemd in artikel 40, eerste lid, van de Pbw (bijvoorbeeld RSJ 19 juli 2022, R-20/8114/GA). Daarbij wordt ook het bepaalde in artikel 10 van het EVRM in acht genomen.

Uit de Circulaire contacten tussen gedetineerden/directeuren en media van 18 juni 1999 (nr. 761025/99/DJI) volgt dat een verzoek om contact met een vertegenwoordiger van de media een uiteenzetting van het onderwerp en het kader waarbinnen het onderwerp wordt geplaatst bevat. Alvorens op een verzoek te beslissen wordt het verzoek altijd aan de persvoorlichter van de DJI ter beoordeling voorgelegd indien het onderwerp een ‘landelijke uitstraling’ heeft. Opgemerkt wordt dat deze circulaire tot op heden nog niet is vervangen en om die reden ondanks expiratie als richtinggevend heeft te gelden volgens de beroepscommissie, zoals blijkt uit genoemde uitspraak van de RSJ. De beklagcommissie sluit zich hierbij aan.

3.5

De beklagcommissie is van oordeel dat de directeur zijn weigering onvoldoende heeft gemotiveerd. In artikel 40 eerste lid, van de Pbw is neergelegd dat de directeur toestemming kan geven voor een gesprek tussen in dit geval klager en een vertegenwoordiger van het NRC voor zover zich dat verdraagt met de onder a tot en met d, genoemde belangen. Uit de memorie van toelichting bij dit artikel (Kamerstukken 1994/1994 23 264, nr. 3, blz. 60) blijkt dat “de directeur (..) toestemming [kan] geven voor, kort gezegd, een perscontact voor zover dit zich verdraagt met een aantal met name genoemde belangen. Hier vindt derhalve een positieve toetsing plaats aan elk van de genoemde belangen. In het eerste lid van artikel 40 zijn deze belangen vermeld.”

De beklagcommissie stelt vast dat de directeur in zijn besluit niet expliciet de belangen van artikel 40, eerste lid, van de Pbw heeft getoetst. Er is dus niet komen vast te staan dat aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan op grond waarvan de directeur zijn bevoegdheid kan uitoefenen om het verzoek om contact met de media te weigeren. Dat de motivatie van de gedetineerde haaks staat op de “aangrijpingspunten” van het NRC, zoals de directeur stelt, kan zo zijn. Dit betekent echter nog steeds dat de directeur moet motiveren waarom dit zich niet verdraagt met één van de belangen van artikel 40, eerste lid, Pbw. Het had op de weg van de directeur gelegen om klager in de gelegenheid te stellen het gewenste contact met de media nader uit te leggen. Voor zover de directeur met de omstandigheid dat sprake is van een lopend strafproces en dat de directeur de invloed op het strafproces en de belangen van derden niet kan overzien, heeft willen betogen dat dit moet worden gezien als het belang van sub c van artikel 40 van de Pbw, acht de beklagcommissie dit onvoldoende gemotiveerd. Dit is namelijk geen op het geval van klager toegespitste motivering. Ook van de omstandigheid dat het mediabeleid van de DJI erop is gericht om herkenbaarheid en herleidbaarheid van gedetineerden te voorkomen heeft de directeur niet duidelijk gemaakt op welk belang van artikel 40, eerste lid, van de Pbw dit ziet.

3.6

Tot slot is de beklagcommissie van oordeel dat de directeur ook de duur van de weigering om contact te hebben met de media niet heeft gemotiveerd. Dat de directeur volgens zijn zeggen dit heeft aangevinkt is geen voldoende motivering.

3.7

Gelet op het voorgaande acht de beklagcommissie de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd waardoor zij het beklag gegrond zal verklaren.

De beklagcommissie draagt de directeur op, met inachtneming van deze uitspraak, om een nieuwe beslissing te nemen binnen vier weken na ontvangst van deze uitspraak.

  1. De beslissing

De beklagcommissie,

verklaart het beklag gegrond;

draagt de directeur op binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Deze uitspraak is gegeven door de beklagcommissie, bestaande uit mr. Beishuizen, voorzitter, dr. Knippenberg en mr. Stolk, leden, in tegenwoordigheid van mevrouw De Haas, secretaris, op 3 maart 2025.

Er is beroep ingesteld bij de RSJ onder kenmerk 25/47050/GA.