Sla inhoud over

Medisch klachtrecht en bemiddeling

Door mr. dr. P. (Pauline) Jacobs

Huidige regelgeving en praktijk

Het medische klachtrecht heeft betrekking op medisch handelen in detentie. Medisch handelen betreft handelen in het kader van de zorg die door de arts of onder diens verantwoordelijkheid door een verpleegkundige in die (professionele) hoedanigheid dient te worden betracht ten opzicht van de gedetineerde met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand (moeten) verlenen.[1] Het medisch klachtrecht ziet daarnaast op medisch handelen van de verpleegkundigen waartoe zij zelfstandig bevoegd zijn (vgl. art. 33 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg) en medisch handelen van andere hulpverleners, zoals een fysiotherapeut, een psycholoog, tandarts of psychiater.[2] De klachtenregeling ten aanzien van medisch handelen is niet in de Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw), maar in de Penitentiaire maatregel (hierna: Pm) opgenomen. De basis voor de klachtregeling is wel te vinden in de Pbw (art. 42, lid 5, Pbw), maar de uitwerking is overgelaten aan een Algemene maatregel van Bestuur (hierna: AmvB). Een AmvB is een besluit van de regering waarin de wettelijke regels nader worden uitgewerkt. De praktische reden hiervoor is dat een wijziging van de Pbw de invoering van de klachtenregeling vertraagd zou hebben. Het medische klachtrecht bestaat naast de algemene tuchtrechtelijke procedure bij het Medisch Tuchtcollege. Deze procedures kunnen naast elkaar bestaan, al is dat in de praktijk geen gebruikelijke handelswijze.[3]


Op basis van artikel 28 Pm kan een gedetineerde een beroepsschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts, een verpleegkundige dan wel andere hulpverlener die onder leiding van de arts werken. Eerst dient de gedetineerde (dit is een verplichting, dus niet facultatief) echter een schriftelijk verzoek in te dienen bij de Medisch Adviseur bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid om met betrekking tot de betreffende klacht een poging tot bemiddeling te doen tussen de klager en de inrichtingsarts (art. 29 lid 1 Pm). Dit verzoek moet binnen veertien dagen na de dag waarop het betreffende medische handelen plaatsvond worden gedaan. De klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn klacht schriftelijk of mondeling toe te lichten (art. 29 lid 2 Pm). De Medisch Adviseur streeft ernaar binnen vier weken een aanvaardbare oplossing te bereiken (art. 29 lid 4 Pm). Indien de gedetineerde hiermee niet tevreden is dan kan hij binnen zeven dagen een met redenen omkleed beroepsschrift indienen bij de beroepscommissie medische klachten van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ), die bestaat uit één jurist en twee artsen (art. 30 lid 1 Pm).[4] Bij klachten over de tandarts ligt het voor de hand dat in ieder geval één van deze artsen wordt vervangen door een tandarts, bij klachten over de psychiater zal in ieder geval één van de artsen in de beroepscommissie tevens psychiater zijn.


De wijzigingen op basis van de Veegwet

De inwerkingtreding van de Wet ter Wijziging van de Beginselenwetten, de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, de Wet politiegegevens en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en wijzigingen van technische aard (hierna: Veegwet) brengt voor de praktijk van bemiddeling en beroep in medische kwesties niets nieuws. Het betreft met name een codificatie van de bestaande praktijk.


Zoals hierboven is aangegeven is de huidige klachtenregeling voor medische kwesties opgenomen in de Pm. Met de inwerkingtreding van de Veegwet wordt het beroepsrecht geregeld op het niveau van de wet in formele zin, in de Pbw en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj).[5] Ondanks het advies van de RSJ is er door de wetgever niet voor gekozen om ook voor tbs-gestelden een medische klachtenregeling op te nemen.[6] Volgens de wetgever biedt deze codificatie niet alleen een betere rechtsbescherming, omdat er een zwaardere procedure voor wijziging van de klachtregeling geldt, maar wordt daarmee bovendien de kenbaarheid van het medisch klachtrecht vergroot. Daarbij worden enkele wijzigingen aangebracht ten opzichte van de huidige regeling. De belangrijkste wijziging betreft de codificatie van de reeds bestaande praktijk van voorbemiddeling op inrichtingsniveau.[7] De wetgever constateert verder dat de bemiddelingsprocedure bij de Medisch Adviseur, waarbij beoogd wordt via een laagdrempelige procedure de klachten van gedetineerden en jeugdigen op snelle en informele wijze door bemiddeling tot een oplossing te brengen, al enige jaren niet meer voldoet aan dit doel. De sterke groei van het aantal medische klachten, waardoor de afhandeling van de klachten zodanig vertraagd was dat geen sprake meer was van een efficiënte bemiddeling, speelt hierbij een belangrijke rol.[8] De wetgever lijkt te constateren dat de praktijk van voorbemiddeling niet of nauwelijks heeft geleid tot vertraging bij de afhandeling van klachten en ook wel lijkt te werken.


Zoals gesteld betreft de wetswijziging vooral een afstemming van de wet op een inmiddels gerealiseerde praktijk. Per 1 mei 2011 is gestart met een nieuwe werkwijze inzake bemiddeling, die nu in de wet vastgelegd wordt. Deze werkwijze valt uiteen in drie fases: die van de voorbemiddeling, bemiddeling en beroep. De verschillende fases worden hieronder kort uiteengezet. Voor een volledige beschrijving wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting.[9]


De eerste fase is die van voorbemiddeling. Gedurende deze fase komt de klacht van de gedetineerde of jeugdige binnen bij een door de directeur aangewezen ambtenaar of medewerker, in beginsel degene die in de praktijk de leiding heeft over de medische dienst (hierna: het hoofd zorg). Het hoofd zorg spreekt met de klager en brengt zo nodig de klager en beklaagde met elkaar in contact. Het resultaat hiervan kan zijn dat het probleem wordt opgelost en dat de betrokkene de klacht intrekt. Dit zal, zo is de verwachting van de wetgever, voornamelijk voorkomen bij het niet onaanzienlijke deel van de klachten die samenhangen met misverstanden in de communicatie tussen inrichtingsarts en gedetineerde. Wanneer het probleem – naar het oordeel van de gedetineerde – niet naar tevredenheid is opgelost, kan hij zijn klacht voortzetten. In dit geval zendt het hoofd zorg de klacht en het verslag van het gesprek door naar de Medisch Adviseur. Het kan ook zo zijn dat de gedetineerde geen gebruik wil maken van de voorbemiddeling. In dat geval wordt de klacht (direct) doorgezonden naar de Medisch Adviseur.[10]


Met de codificatie van deze fase van voorbemiddeling wordt door de wetgever tegemoetgekomen aan de wens om een efficiënte procedure waarbij een snelle reactie op een klacht van een gedetineerde kan worden gegeven. Daarnaast wordt door het hoofd zorg bij het klachtproces te betrekken bereikt dat deze daardoor een beter beeld krijgt van de kwaliteit van de zorgverlening in de inrichting. Ook heeft deze werkwijze als voordeel dat hulpverlener en inrichting in eerste instantie zelf in de gelegenheid worden gesteld om een oplossing voor de klacht te vinden.[11]


De tweede fase is die van bemiddeling. Het hoofd zorg zal de klacht van de gedetineerde met het verslag van het gesprek naar de Medisch Adviseur sturen. Deze zal vervolgens bemiddelen op de gebruikelijke wijze.[12] Als het hoofd zorg of de Medisch Adviseur meent dat de klacht geen medisch handelen betreft, kan hij de klacht doorsturen naar de beklagcommissie, zodat de klacht volgens de reguliere klachtprocedure van artikel 60 e.v. Pbw respectievelijk 65 e.v. Bjj kan worden behandeld. Een voorbeeld zijn klachten over de organisatie van de medische zorg. De directeur van de inrichting is daarvoor verantwoordelijk, waardoor via de klachtregeling van artikel 60 e.v. Pbw onderscheidenlijk 65 e.v. Bjj dient te worden geklaagd en niet via de bemiddelingsprocedure bij de Medisch Adviseur. Ook over beslissingen van de directeur om door de inrichtingsarts onderzoek in het lichaam van een gedetineerde te laten verrichten of om bepaalde geneeskundige handelingen onder dwang te laten toepassen kan niet via het medisch klachtrecht worden geklaagd, maar alleen via de reguliere klachtprocedure.[13]


De derde fase is die van beroep. Na de bemiddeling door de Medisch Adviseur is beroep bij een speciale beroepscommissie van de RSJ mogelijk, net zoals in de huidige wet- en regelgeving. De beroepscommissie toetst achteraf of de gedraging van de arts juist is geweest. Indien de beroepscommissie tot het oordeel komt dat de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is, kan de beroepscommissie een geldelijke tegemoetkoming bepalen.[14]

------------------------------------------------------------------------------------
[1] C. Kelk & M. Boone, Nederlands detentierecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 98.

[2] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 23.

[3] F.W. Bleichrodt & P.C. Vegter, Sanctierecht, Deventer: Kluwer 2016, p. 292.

[4] C. Kelk & M. Boone, Nederlands detentierecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 98.

[5] Het medisch klachtrecht betreft aldus zowel gedetineerden als jeugdigen. Om pragmatische redenen wordt hierna slechts verwezen naar gedetineerden, al is de groep waarop het medisch klachtrecht betrekking heeft dus breder.

[6] Zie Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 16 voor de – overigens niet op alle punten overtuigende redenen - hiervoor.

[7] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 6.

[8] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 7. Hierbij wordt door de wetgever verwezen naar adviezen van de Medisch Adviseur ‘Uitvoeringsadvies klachtenbemiddeling’ van de Medisch Adviseur van 9 maart 2009 en het briefadvies van de RSJ ‘Bemiddeling inzake medische klachten’ van 15 september 2009.

[9] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 7-9.

[10] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 7.

[11] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 7-8.

[12] Zie de huidige artikelen 29 Pm en 56 Rjj en de daarmee inhoudelijk overeenkomende voorgestelde artikelen 71c Pbw en 76c Bjj.

[13] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 8.

[14] Kamerstukken II 2013–2014, 33 844, nr. 3, p. 8-9.